Volgens het VN-verdrag (BuPo) moet geloof individueel of in gemeenschap kunnen worden beleden en onderwezen, maar mag een staat wettelijke beperkingen aanbrengen op grond van bijvoorbeeld de openbare orde. Ouders mogen voor hun kinderen een opvoeding kiezen die recht doet aan hun geloof. Dit alles geldt net zo voor een niet-religieuze overtuiging of levensbeschouwing.
De vrijheid tot het hebben van een geloof of overtuiging valt onder de niet-opschortbare rechten. Maar uiting geven aan je geloof of aan een godsdienstige activiteit deelnemen valt onder de categorie van de vrijheid van meningsuiting, die minder absoluut is beschermd. Zo mag volgens internationaal recht de vrijheid van godsdienst niet worden misbruikt voor discriminatie of haatzaaien, en mag de nationale wet grenzen stellen aan de godsdienstuitoefening (zie hieronder: ‘Godsdienstvrijheid in Nederland’). (Amnesty)