Informatie & bronnen

Zout is een gekoesterd bestanddeel van onze voeding om een zeer essentiële reden. We hebben het nodig. Zonder zout zouden we doodgaan. Het is een van de stuk of veertig bijkomstige stoffen – een allegaartje uit de chemische wereld – waarvan we minieme hoeveelheden moeten binnenkrijgen om voor de noodzakelijke fut en balans te zorgen die het dagelijks leven in stand houden. Gezamenlijk worden ze vitaminen en mineralen genoemd en er is heel veel – echt verrassend veel – wat we er niet van weten, onder andere hoeveel we er nodig hebben, wat sommige precies doen en in welke hoeveelheden ze het best kunnen worden ingenomen.Van alle mineralen is niets zo onontbeerlijk in onze voeding als natrium.

Zout is nu zo alomtegenwoordig en goedkoop dat we zijn vergeten wat een ongelooflijk begeerlijke stof het ooit is geweest, maar gedurende een groot deel van de geschiedenis heeft het mensen naar de einden der aarde gedreven. Zout werd gebruikt om vlees en ander voedsel te conserveren en zodoende waren er enorme hoeveelheden nodig: Hendrik VIII liet in 1513 voor één militaire campagne vijfentwintigduizend ossen slachten en pekelen. Zout was dus een belangrijke strategische stof. In de middeleeuwen brachten karavanen van wel veertigduizend kamelen – genoeg om een colonne van ruim 100 kilometer te vormen – zout van Timboektoe door de Sahara naar de levendige markten aan de Middellandse Zee.

De scheepskok en het scheepsdieet

De scheepskok behoorde tot de onderofficieren, wat betekende dat hij hoger in rang stond dan de matrozen en de soldaten. Zijn taak was het bereiden van voedsel voor de gehele bemanning. Het scheepsvolk at gescheiden van de officieren. De bemanning voor de mast at met zeker zeven personen uit dezelfde bak. Het dieet bevatte weinig vitamine C, omdat dergelijke producten snel bedierven. Het slechte eten had vele ziektes tot gevolg en ook ondervoeding was een veelvoorkomend probleem. De officieren kregen anderhalf keer meer te eten dan het scheepsvolk.

De maaltijd

De maaltijden van de lieden voor de mast verschilde ook enorm van dat van andere opvarenden. Al was de hoeveelheid eten voor de zeelieden en soldaten wel vaak voldoende, de maaltijden waren wel zeer eenzijdig, te zout en veel te vet. Er werd gezorgd voor voldoende calorieën maar er was een groot tekort aan vitaminen. Zo kreeg een man 5 kazen per reis, ½ pond boter en 5 pond scheepsbeschuit per week en per dag ruim een liter bier en een mutsje (1 dl.) wijn of jenever.

De bemanning kreeg driemaal daags te eten: het ontbijt bestond uit gort met pruimen en boter, ’s middags en ’s avonds erwten, bonen of rijst met boter en enorme hoeveelheden mosterd. Zondags en donderdags 5 pond gepekeld rundvlees, dinsdags 3 ½ pond gepekeld varkensvlees en vrijdags en zaterdags 2 pond stokvis. In warme streken werd het rantsoen verminderd, maar werd meer bier verstrekt. Met drinkwater was men zeer zuinig en de kwaliteit was, na enige maanden in kuipen, slecht. Het gewone scheepsvolk at in groepen van zes of zeven man gezamenlijk uit één bak. Ondervoeding en uitdrogingsverschijnselen waren niet zeldzaam op de VOC schepen.