Ziekte: Een reis over de oceaan was lang. Vaak was er weinig gezond eten en de hygiëne was slecht aan boord. Een veel voorkomende ziekte was scheurbuik. Scheurbuik wordt veroorzaakt door een gebrek aan vitamine C. Vitamine C zit in fruit en hier was een groot tekort aan bij een lange zeereis.
Er is beweerd dat er tussen 1500 en 1850 alleen al aan scheurbuik twee miljoen zeelieden zijn overleden. Op een lange reis bezweek doorgaans ongeveer de helft van de bemanning eraan. Er zijn uiteenlopende wanhoopsmiddelen uitgeprobeerd. Vasco da Gama moedigde zijn mannen aan om tijdens een reis naar India en terug hun mond te spoelen met urine, wat niet hielp tegen scheurbuik en waar ze ook niet veel vrolijker van zullen zijn geworden. Soms was het aantal slachtoffers werkelijk schokkend. Rond 1740 verloor een Britse marine-expeditie onder bevel van commandeur George Anson tijdens een reis van drie jaar veertienhonderd van de tweeduizend opvarenden. Vier werden gedood tijdens gevechten; vrijwel alle anderen zijn overleden aan scheurbuik.
In de loop van de tijd viel het op dat zeelieden met scheurbuik vaak opknapten wanneer ze in een haven kwamen en vers eten kregen, maar niemand kon het erover eens worden wat er in het eten zat dat hielp. Sommigen dachten dat het helemaal niet door het eten kwam, maar gewoon door de andere lucht. In elk geval was het onmogelijk om eten op lange reizen een hele tijd goed te houden, dus had het weinig zin om vast te stellen welke groenten en dergelijke goed zouden werken. Er was behoefte aan een soort gedistilleerd extract dat goed tegen scheurbuik zou helpen maar ook kon worden meegenomen. Omstreeks 1760 voerde de Schotse arts William Stark, kennelijk aangemoedigd door Benjamin Franklin, een stel onmiskenbaar roekeloze experimenten uit waarbij hij probeerde vast te stellen wat het werkende bestanddeel was door het zichzelf bizar genoeg te ontzeggen. Hij leefde wekenlang alleen van het simpelste voedsel – voornamelijk van water en brood – om te kijken wat er zou gebeuren. Het gevolg was dat hij zichzelf in ruim zes maanden doodde, door scheurbuik, zonder tot een nuttige conclusie te zijn gekomen. Min of meer in dezelfde tijd voerde James Lind, een marinechirurgijn, een zorgvuldiger en wetenschappelijker (en voor hemzelf minder riskant) experiment uit door twaalf matrozen te zoeken die al scheurbuik hadden, hen in groepjes van twee te verdelen en elk tweetal een verschillend vermeend elixer te geven: azijn aan het ene paar, knoflook en mosterd aan het andere, sinaasappelen en citroenen aan het derde enzovoorts. Vijf groepen vertoonden geen enkele verbetering, maar het tweetal dat sinaasappelen en citroenen had gekregen knapte snel helemaal op. Verbazingwekkend genoeg besloot Lind het belang van het resultaat te negeren en hield hij koppig vast aan zijn persoonlijke overtuiging dat scheurbuik werd veroorzaakt door onvolledig verteerd voedsel, waardoor giftige stoffen zich in het lichaam ophoopten.
Het was de beroemde kapitein James Cook die de zaak op het goede spoor moest zetten. Tijdens zijn reis om de wereld van 1768 tot 1771 nam kapitein Cook een reeks middelen tegen scheurbuik mee om mee te experimenteren, onder andere 132 liter wortelmarmelade en 45 kilo zuurkool per bemanningslid. Tijdens zijn reis is niemand aan scheurbuik overleden – een wonder dat zeker zoveel heeft bijgedragen aan zijn status van nationale held als de ontdekking van Australië of een van zijn andere prestaties tijdens die heroïsche onderneming. De Royal Society, het voornaamste wetenschappelijk genootschap van Groot-Brittannië, was zo onder de indruk dat ze hem de Copley Medal verleende, haar hoogste onderscheiding. De Britse marine was helaas niet zo snel. Ondanks al het bewijs werd er nog een generatie lang omheen gedraaid voor er ten slotte stelselmatig citrussap aan zeelieden werd verstrekt.
Ook de opperchirurgijn behoorde tot de onderofficieren. Hij had geen opleiding genoten, maar wel praktijkervaring opgedaan in de chirurgijnsgilde. Zijn taak was het verzorgen van de zieken en gewonden aan boord. Lang werd aangenomen dat de chirurgijn maar heel weinig kon en dat hij eigenlijk geen mensen beter kon maken, als gevolg van een gebrek aan opleiding. In sommige gevallen was dit inderdaad het geval, maar gemiddeld hadden de chirurgijnen zeker zes jaar ervaring en konden ze wel degelijk mensen genezen. De chirurchijnen liepen zelf ook een groot risico; één derde van hen stierf binnen vijf jaar nadat ze voor het eerst op een schip meegingen.
De chirurgijn kreeg voornamelijk te maken met slachtoffers van scheurbuik. Deze ziekte ontstond als gevolg van een tekort aan vitamine C. Daarnaast kwamen rodeloop en vlektyfus veel voor. Er gebeurden veel ongelukken aan boord, als gevolg van het zware werk dat de matrozen soms moesten verrichten. Het behandelen van botbreuken als gevolg van scheepswerk werd vergoed. Wanneer een matroos gewond raakte door toedoen van een gevecht, moest het slachtoffer zijn behandeling zelf bekostigen. Tenslotte zorgde ongedierte aan boord voor ziekten en vooral ook voor pijn; schorpioenen, duizendpoten en ratten konden lelijk bijten.
In 1753 had de Compagnie ruim driehonderd chirurgijns in dienst: ruim honderd in de vestigingen in Azië en tweehonderd op de schepen op zee (meestal twee per schip).
Chirurgijns hadden vooral een praktische opleiding doorlopen binnen het gilde van chirurgijns, waarbij de nadruk lag op heelkunde. Aderlaten, het zetten van botbreuken en het amputeren van ledematen werd grotendeels door chirurgijns uitgevoerd.
Daarnaast waren er academisch gevormde doctores medicinae, afgestudeerden in de geneeskunde, die in het Latijn aan de universiteiten werden onderwezen. Zij hielden zich vooral bezig met het genezen van interne ziekten, met diagnostiek en het voorschrijven van medicamenten.
De heelkunde en de geneeskunde waren echter niet strikt gescheiden en in de achttiende eeuw begaven chirurgijns en geneesheren zich in toenemende mate op elkaars gebied. Het zou trouwens weinig verschil gemaakt hebben of er nu een chirurgijn of een doctores medicinae aan boord was geweest. Beiden hadden geen idee en ervaring hoe de ziektes aan boord en in de tropische landen bestreden moesten worden.
De chirurgijn had zijn hut op het halfdek. ’s Morgens vroeg begon de chirurgijn met het klaarmaken van medicijnen op het vuur van de kombuis. Na het ochtendgebed hield de chirurgijn spreekuur aan dek. De provoost (scheepsonderofficier) riep de patiënten op met het versje: “Kreupelen en blinden, komt laat U verbinden. Boven bij de grote mast, kunt ge de meester vinden…”
Nog afgezien van oorlogsverwondingen, was het aantal ongevallen aan boord groot en waren de letsels door vallende stangen, katrollen, losrakend geschut en storm vaak ernstig. Bevriezingsverschijnselen waren ook niet zeldzaam gedurende de koude winters. Tragische ongevallen vonden ook plaats.
Neem als voorbeeld een ongeval op het schip Prinses Royal dat in 1652 op het punt stond om terug te varen naar Holland. Een dienaar van de konstabel was bevolen iets uit de kruitkamer te halen. De specerijengeur was echter zo sterk dat de jongen van zijn adem werd benomen en stikte. Een ander werd er achteraan gestuurd en bezweek eveneens. Toen men vermoedde wat er aan de hand was werd een derde man aan een touw naar beneden de kamer in gehesen.
Bij het ophijsen bleek de knoop van het touw niet strak genoeg te zitten. De man viel in de kamer en stierf net als zijn voorgangers. Een vierde man werd naar beneden gestuurd aan een touw en kwam bewusteloos doch levend terug. Het was duidelijk dat niemand meer de kruitkamer in kon gaan. Luiken en deuren werden daarom geopend en de wind moest de gevaarlijke dampen wegblazen. Een dag later konden de lijken worden geborgen.
Naast dergelijke ongevallen kwamen veelvuldig zogenaamde Kwalen van Venus en Mars voor: geslachtsziekten (Venus) en verwondingen door vechtpartijen (Mars). Deze behandelingen mocht de chirurgijn bij de bemanning zelf in rekening brengen. Alleen behandelingen die een gevolg waren van de scheepsdienst werden gratis behandeld.
De kist met medicamenten en instrumenten was de wapenuitrusting van de scheepschirurgijn. De verscheidenheid van de inhoud was zeer groot: bijna 250 verschillende soorten laxerende middelen, kruiden, bloemen, zaden, stropen, honingsoorten, gedroogde vruchten, poeders, oliën, zalven, pleisters, gommen, meelsoorten, en chymica. De kist was verdeeld in laden en vakken.
Kruiden en andere drogerijen werden bewaard in leren zakjes, behalve de sterk vochtaantrekkende, die in tinnen busjes geborgen moesten worden. Stropen en conserveren gingen in geglazuurde aarden kruikjes; gedestilleerde waters en bijtende vloeistoffen in glazen flessen met tinnen dop. Iedere fles had in de kist zijn afzonderlijk met wollen stof gevoerd vakje. Zalven borg men in stenen potjes, afgesloten door een varkensblaas.
De meeste passagiers hadden last van scheurbuik, rodeloop en waterzucht. Daarnaast zag de chirurgijn vele gevallen van vlektyfus, hoofdpijn, hevige, brandende koortsen, en krankzinnigheid voorbij komen. Uit ellendigheid sprongen sommigen van boord, weer anderen staken zichzelf neer om zelf een einde te maken aan hun lijden.
Zieken met scheurbuik klaagden over ‘benoudtheydt op de borst, pijn en snijdinghe in de buik, blauwe vlekken, swelling aan de beenen, sterke coors, bedorve tandvlees, groote dorst en een droge beslaghe tongh, bloedige fluymen en wonden waaruyt bloedige stinkende etter vloeyen’. Scheurbuik was een van de meest voorkomende kwalen aan boord. Na verloop van tijd was de voorraad vers fruit en groente op en kreeg de bemanning een tekort aan vitamine C.
Medici wisten wel dat deze kwaal simpel verholpen kon worden met behulp van citroensap, maar citroensap was maar beperkt houdbaar en al bedorven voordat bij de bemanning de eerste tekenen van scheurbuik zichtbaar werden. Pas omstreeks 1780 werd ontdekt dat door toevoeging van rum citroensap veel langer houdbaar werd gemaakt. Ook de verversingsstations van o.a. Kaap de Goede Hoop, met tuinen vol verse groenten en fruit, hebben ertoe bijgedragen dat scheurbuik op een gegeven moment niet meer de belangrijkste oorzaak van ziekte en sterfte aan boord was.
Vlektyfus werd gekenmerkt door “verlies van eetlust, hoofdpijn, moeheid, droefgeestigheid, dorst en bittere smaak in de mond, dan volgde koorts en andere verschijnselen als delire, spruw, convulsies en flauwten. In de huid zag men vlekken van verschillende kleur, maar vooral de kleine donkere vlekjes, het ‘peperkoorn’…”
Vlektyfus is een ziekte die veel voorkwam en voorkomt in gevangenissen en soldatenkampen. Het is een ziekte die te maken heeft met het te dicht opeen wonen van mensen, met vervuiling en onzindelijkheid. Vlektyfus woedde hevig onder de soldaten tijdens de oorlogen in Europa in de achttiende eeuw en onder de bemanning van marine- en koopvaardijschepen op zee. De ziekte wordt overgebracht van mens tot mens door een steek van kleerluizen. Kleerluizen leven in de kleren en kunnen niet langer dan een dag zonder bloedmaal. Simpele hygiëne zoals wassen of uithangen van kleren is daarom tegen vlektyfus uiterst effectief.
De scheepschirurgijn kon vaak alleen het leed wat verzachten door geneeskrachtige omslagen, zalven, laxeermiddelen en aderlatingen toe te passen. Een andere methode van behandeling was de zogenaamde zweetkuur: De patiënt kreeg een afkooksel van pokhout –guajac of lignum sanctum geheten- en van kina, sarsaparilla- en sassafraswortels te drinken. Daarnaast kreeg hij vele dekens of dampbaden waardoor hij sterk aan het zweten gebracht werd. De behandeling moest dertig dagen herhaald worden. Aan boord werden dergelijke zweetkuren uitgevoerd in een donker hol, onder in het schip bij het kabelgat, dat, waarschijnlijk niet ten onrechte, ‘de Hel’ werd genoemd. Mocht de zweetkuur niet baten, dan had de chirurgijn een nog sterker middel: de kwijlkuur. De patiënt werd met kwikhoudende zalf ingesmeerd totdat een sterke speekselvloed optrad. Hoeveel patiënten aan een kwikvergiftiging zijn gestorven, laat zich slechts raden.
Ontdekkingsreiziger Christoffel Columbus heeft met zijn bemanning de geslachtsziekte syfilis in West-Europa geïntroduceerd.
"Het wordt steeds duidelijker dat een voorloper van syfilis vanuit de nieuwe wereld met de bemanning van Columbus is meegereisd naar Europa en zich daar ontwikkeld heeft tot de geslachtsziekte die ook vandaag nog steeds slachtoffers maakt," merkt Armelagos op. De onderzoekers merken op dat syfilis als één van de eerste wereldwijde ziektes moet worden beschouwd. Een inzicht in de herkomst van de ziekte kan volgens hen dan ook veel bijdragen tot de strijd tegen andere epidemieën.
Armelagos merkt op dat de eerste syfilis-epidemie in Europa op het einde van de vijftiende eeuw werd opgetekend. De onderzoekers zeggen dat de bacterie, afkomstig uit het warme en vochtige klimaat van de nieuwe wereld, zich gemuteerd heeft om te kunnen overleven in de koudere en relatief meer hygiënische omgeving van Europa. "Syfilis was het bijproduct van de ontmoeting van twee verschillende populaties, waarbij pathogenen werden uitgewisseld.