Een eigen zeeroute zoeken was gevaarlijk. Vandaar dat het technisch mogelijk moest zijn om lange stukken over zee te varen, van het land af en veilig terug te keren. Maar ook moest er strijd geleverd kunnen worden op zee. De schepen verschilden van de middeleeuwse schepen in dat zij wendbaarder waren, sneller en meer ruimte hadden om bijvoorbeeld voedsel en goederen op te slaan. Maar misschien nog wel belangrijker, de nieuwe schepen konden veel beter bewapend worden. In de Italiaanse stad Genua werd een schip ontworpen waar op de voor- en achterkant kanonnen op konden worden bevestigd: de kraak. Bovendien werden de ontwerpen van Chinese en Arabische navigatie-instrumenten overgenomen, hierdoor werd het navigeren over open zee mogelijk.
Op het eerste vlak bestonden de verbeteringen uit karveelbouw, waarbij de planken stuitend tegen elkaar zijn geplaatst, gladboordig, bevestigd aan een spantenframe. Hierdoor werd de constructie lichter en steviger. De nieuwe scheepsontwerpen konden beter overweg met het ruwe weer in het noorden van de Atlantische en Grote Oceaan, waardoor scheepvaart hier een rol op zich kon nemen die het in de veel kalmere Indische Oceaan al lang had gehad. De verbeteringen resulteerden in twee nieuwe scheepstypen: de kraak en later de caravela, de eerste schepen die voldoende zeewaardig waren om de lange en zware reis over de Atlantische Oceaan te doorstaan.
Om de grote afstanden van de ontdekkingsreizen af te kunnen leggen was er dringend behoefte aan grotere en snellere schepen. Om sneller te kunnen zeilen moest de tuigage hoger worden. Tot die tijd werden schepen geroeid of hadden één razeil. Met de uitvinding van de scheepsrust kreeg het want meer spreiding, waardoor de tuigage hoger kon worden. Door Columbus werd al gebruikgemaakt van een klein marszeil boven het grootzeil. Voor oceaanreizen werd gebruikgemaakt van vierkante tuigage. Langsscheepse tuigage werd niet geschikt geacht voor grote reizen. In de zestiende eeuw werd de mast verlengd met de steng. Rond 1570 werd deze strijkbaar gemaakt, zodat de wind minder vat had op het schip in een storm. Vervolgens werd aan de bramsteng het bramzeil geplaatst. Rond 1600 kregen de schepen drie masten; de fokkemast, de grote mast en de kruismast of bezaanmast, het zogenaamde volschip. Aldus begon de periode van de 'Grote Zeilvaart'.
Door de invoering van het stevenroer in Europa begon er onderscheid te komen tussen voor- en achtersteven en verbeterde de manoeuvreerbaarheid. Volgetuigde schepen verbeterden zowel manoeuvreerbaarheid als snelheid, zodat de noodzaak voor riemen verviel en schepen eenvoudiger en goedkoper gebouwd konden worden en er veel scherper aan de wind kon worden gevaren.