De rug speelt een belangrijke rol bij de bepaling van het type paard. Zoals al eerder is omschreven onderscheiden we het vierkantsmodel en het rechthoeksmodel. In het eerste geval heeft een paard weinig lengte. De rug speelt hierbij een cruciale rol in de bepaling van het model van het paard. Daarnaast is de rug natuurlijk belangrijk omdat de ruiter erop zit en dus moet een rug over draagvermogen beschikken.
Een korte rug heeft meer draagvermogen maar dit gaat vaak ten koste van de schwung. Een (te) lange rug geeft juist vaker problemen met het verzamelen. Hier geldt dus dat lengte wel gewenst is maar niet overdreven. Als je een zadel op de rug legt en er is nog ruimte over voor je bij de lendenen bent dan kan je zeggen dat het paard een voldoende tot lange rug heeft.
NB! Bij trekpaarden is een korte rug juist gewenst omdat dit gunstig is voor het zware trekwerk.
Het verloop van de rug zegt iets over de lijn die de rug vormt. Deze lijn vergelijk je met de horizontaal. Wanneer een paard opgesteld is kan je de rug goed beoordelen. Gewenst is een rug die iets onder deze denkbeeldige lijn ligt en dus met een lichte welving. Een dergelijke rug beschikt dan over draagvermogen èn souplesse. Te ver onder de horizontaal noem je een weke rug, precies gelijk met de horizontaal een rechte rug en iets boven de horizontaal een karperrug. Een karperrug heeft weinig souplesse en is daarom ongewenst!
Wanneer het paard in beweging is kun je zien of de vorm van de rug invloed heeft op het presteren. Dat is natuurlijk waar het om gaat! En zijn paarden die last hebben van een strakke rug, terwijl een ander paard met een zelfde rug toch wel soepel is.
Elke rug heeft een diepste punt, dat ontstaat doordat schoft en lendenen altijd hoger zijn. Voor rijpaarden zien we dit punt het liefst vrij kort na de schoft zodat het zadel tijdens het rijden niet naar achteren schuift. (Echter, deze overgang mag niet te scherp zijn.)

