Hoefvorm

Over de waarde van een goede hoefvorm heb je al iets kunnen lezen in de vorige alinea. Het verloop van de hoef wordt vastgesteld aan de voorzijde. Je kijkt dan van kroonrand naar draagvlakrand en beoordeelt het verloop ervan, deze moet gelijkmatig steeds breder worden. Voor dit onderdeel op het lineair score formulier worden alleen de voorhoeven beoordeeld.

Indien er sprak is van ongelijke hoeven dan scoor je de breedste hoef en kruis in de kolom van afwijkingen ‘ongelijk’ aan.  

De voorhoef onderscheidt zich van de achterhoef door zijn vorm; hij is altijd iets groter, ronder en met minder steile verzenen, een kortere smallere straal en als gevolg daarvan ook van achteren iets smaller. De hoef moet zo regelmatig mogelijk gevormd zijn, niet te groot en niet te klein in verhouding tot de grootte van het paard.

De voetas is de lijn die je kan trekken door de lengteas van de 3 beenderen van de ondervoet van opzij of van voren gezien.(zie de afbeeldingen op de volgende pagina) De 3 beenderen moeten precies in elkaars verlengde liggen. Van opzij gezien moet deze lijn precies evenwijdig verlopen met de voorzijde van de hoornwand van het toongedeelte.

De voetas maakt van opzij gezien dezelfde hoek met de bodem als de toon van de hoornwand. De grootte van de hoek moet bij de voorvoeten tussen de 45 – 50⁰ liggen en bij de achtervoeten tussen de 50 - 55⁰. Met de pijp moet de voetas een hoek van ± 140⁰ maken.

 

Afwijkende hoefvormen;

 

Wijde hoef:
Grote en brede hoefomtrek aan de draagrand
Zool is vaak weinig uitgehold
Straal breed, goed ontwikkeld en vlak
Zeer ondiepe middelste en zijdelingse straalgroeven
Komt vaker voor aan voorhoeven dan achterhoeven


Nauwe hoef:
Cilindrische vorm
Verzenen zijn hoger, langer en steiler
Straal is smaller
Steunsels zijn steiler dan bij normale hoeven
Zool is meer uitgehold

 

Ongelijke hoeven

Bokhoef of steile hoef

Voetas (a) van opzij gezien, vormt hoek met pijp (b)

Voetas (a) van voren gezien, loopt in verlengde van pijp (b)