Schouderligging

De schouderligging wordt bepaald door de hoek van de schouderkam  met een denkbeeldige horizontale lijn. Deze hoek moet 45⁰ zijn om van een schuine schouder te kunnen spreken. Bij een grotere hoek spreekt men van een steile schouder.

De ligging van de schouder kan je ook beoordelen door de hoek te bepalen die de schouder maakt met de opperarm. Deze hoek moet dan 90⁰ zijn. Een te kleine hoek veroorzaakt een te schuine ligging van schouder en bovenarm, dat resulteert in een ‘boegig’ paard; een paard met een te ver uitstekende boeg. Bij zo’n paard is het voorbeen te ver naar achteren geplaatst en is het voorbeen gedoemd om van nature in een behoorlijk schuine lijn onder het lichaam te staan.

Te ver onder het lichaam geplaatste en/of onderstandige voorbenen hebben een duidelijk mechanische belemmering om de pas op een ruimgrijpende wijze te maken. Dit is met name voor het dressuurpaard natuurlijk van groot belang, maar ook een springpaard moet het voorbeen goed kunnen heffen boven de sprong.

Schuine schouder (Montecristo)

Steile schouder (Mr. Blue)

Ideale hoek schouder