Dressuurpaard

Bij een dressuurpaard zien we graag een paard wat in het rechthoeksmodel staat, wat een opwaartse romprichting heeft. Een opwaarts en voorwaarts gebouwde en welvende hals met voldoende lengte. De schouder moet voldoende schuin zijn om zo voldoende ruimte in de passen te hebben.

Het achterbeen moet niet te recht zijn omdat het paard dan zijn achterbenen niet voldoende onder kan zetten wanneer het paard meer in de verzameling moet komen. Wanneer het achterbeen te krom is staat het achterbeen al erg ver onder het paard wanneer het paard dan in de verzameling moet komen kan dit niet omdat hele been er zo ver onder staat dus dat is ook niet gunstig dit gaat vaak gepaard met een hellende croupe. Ook zie je graag een paard met lange benen omdat zo’n paard meer ruimte in zijn gangen heeft. Dit noem je hoogbenig.

Bij een dressuurpaard zien wij liever geen afwijkende beenstanden, een nadeel van een afwijkende beenstand is dat deze invloed heeft op de gangen van het paard. Zo kan het paard maaien of scheppen.

De lengte van de rug is van belang voor de souplesse van de rug we hebben dus liever een rechthoeksmodel dan een vierkantsmodel. Omdat een korte rug moeilijker zijdelings is in te buigen.

De bespiering van de bovenlijn is van groot belang omdat de rug een brugfunctie heeft die de hulpen van achteruit moet doorgeven wanneer dit niet goed is ontwikkeld zal het veel moeilijker zijn om het paard van achteruit naar de hand toe rijden omdat de hulpen dan niet goed door kunnen komen.

Uiteraard zien we bij een dressuurpaard drie goede basisgangen. De gangen worden tijdens de theorieles nader besproken.