Het kruis wordt gevormd door het bekken, het kruisbeen, de staartwortel en de daarbij behorende spieren en peesplaten. Kruis en bekken zorgen in de eerste plaats voor de ondersteuning van de romp. In de tweede plaats liggen hier ook de grote spieren die een zeer belangrijk onderdeel van het locomotie-apparaat vormen. Bij het rijpaard zien we graag een lang, breed en vooral krachtig gespierd kruis.
Om de ligging van het kruis te kunnen beoordelen trek je een denkbeeldige lijn van heupbeenuitsteeksel tot aan zitbeenknobbel. Wanneer deze lijn een hoek maakt van ca. 30⁰ met de horizontaal spreken we van een recht kruis. Bij een grotere hoek is er sprake van een hellend kruis. Het dragend vermogen wordt groter als het kruis helt. (Dit geldt dus niet voor een tuigpaard!)
NB! Een té hellend kruis zorgt voor een té korte achterhand, dus een korte broekspier!


