Stap 4: het onderwerp

Je gaat nu het volgende zinsdeel zoeken: het onderwerp. Hoe je dit zinsdeel kunt vinden, wordt hieronder uitgelegd.

 

Hoe vind je het onderwerp?

Je mag twee manieren gebruiken om het onderwerp te vinden. Je kunt ook altijd beide toepassen om jezelf even te controleren. Het gaat om de volgende werkwijzes:

  1. Stel de vraag: wie of wat + alle werkwoorden? Het antwoord op de vraag is het onderwerp. Bijvoorbeeld: ik fiets naar huis. --> Wie fietst? --> 'Ik'. 'Ik' is dus het onderwerp.
  2. Verander de zin van getal: dit hebben we al eens eerder gezien bij de persoonsvorm! Deze twee zinsdelen hebben immers veel met elkaar te maken. Als een van de twee van getal verandert, moet de ander zich hieraan aanpassen. Bijvoorbeeld: ik fiets naar huis. --> Wij fietsen naar huis. --> De persoonsvorm 'fiets' verandert qua getal naar het meervoud, waardoor 'ik' verandert in 'wij' . 'Ik' is dus het onderwerp.

Hoe geef je onderwerp aan in een zin?

Je gebruikt het hetzelfde teken als bij de persoonvorm: ( ). Deze zinsdelen zijn nauw met elkaar verbonden en worden daarom op dezelfde wijze in de zin gemarkeerd. De persoonsvorm en het onderwerp moeten namelijk in overeenstemming met elkaar zijn, dus: op elkaar aansluiten.

een zin ziet er als volgt uit:

    x

(Gaan)|(jullie)|morgen|ook|mee?