Stap 11: voorzetselvoorwerp

Zoals de naam eigenlijk al verraadt, begint het voorzetselvoorwerp met een voorzetsel. Dat kan bijvoorbeeld zijn: op, onder, naast, boven, etc.

Dit voorzetsel moet een vast voorzetsel zijn bij een werkwoord in de zin. Dat betekent: het werkwoord en het voorzetsel moeten een vaste combinatie vormen. Je kan het voorzetsel bijna niet vervangen door een ander voorzetsel.

Het teken: |_______________________|. Je zet dus een soort 'bakje' om dit zinsdeel heen.

Voorbeelden:

Hij is getrouwd met zijn grote liefde. --> 'Getrouwd zijn met' is een vaste combinatie tussen een werkwoord (trouwen) en een voorzetsel (met). Je zet 'met zijn grote liefde' in het 'bakje', dus: [_____|.

Ik wacht al een uur op hem. --> 'Wachten op' is een vaste combinatie tussen een werkwoord (wachten) en een voorzetsel (op). Je zet 'op hem' in het bakje, dus: |______|.

Maar niet:

Ik wacht al een uur op het station. --> 'Op het station' is hier bijwoordelijke bepaling, omdat het antwoord geeft op de vraag: waar? 

--> Bij een voorzetsel voorwerp moet je goed controleren of het letterlijk bedoeld is met het oog op plaats en tijd. Is het letterlijk bedoeld, dan is het een bijwoordelijke bepaling. Als het niet letterlijk bedoeld is, dan is het een voorzetsel voorwerp:

Ik kan daadwerkelijk op een station wachten, maar ik kan niet letterlijk op iemand gaan wachten. Dan moet je op diegene gaan staan en dan ergens op wachten. Dat lijkt me niet zo prettig...

--> Als je het voorzetsel kunt vervangen door een ander voorzetsel, dan is het een bijwoordelijke bepaling.