Als je de werkwoorden gevonden hebt, weet je dat een van deze werkwoorden de persoonsvorm moet zijn. Bij een persoonsvorm gaat het immers altijd om een werkwoord. Let dus even op wanneer je de persoonsvorm zoekt: deze is nooit een persoon!
Om de persoonsvorm te vinden kun je het volgende doen:
Je kunt de tijdproef toepassen: als je de zin van tijd verandert, is de persoonsvorm het enige werkwoord dat ook verandert. Bijvoorbeeld: ik heb heel veel geschreven - ik had heel veel geschreven. Je ziet dat 'heb' verandert in 'had'. Daarom is 'heb' de persoonsvorm!
Je kunt ook de getalproef toepassen: als je het getal in de zin aanpast, verandert de persoonsvorm ook. Bijvoorbeeld: ik heb veel geschreven - wij hebben veel geschreven. Je ziet dat het getal veranderd is: 'ik' wordt 'wij' en 'heb' verandert ook in 'hebben'. Daarom is 'heb' de persoonsvorm.
Hoe ziet dit eruit in een zin?
Om de persoonsvorm aan te geven in een zin, moet je '( )' gebruiken. Dat ziet er zo uit: