De strijd

Vanaf 1075 begon er een hevige strijd te ontstaan tussen de paus en de vorst. Deze strijd was eigenlijk al ontstaan tijdens de oudheden. Ze waren het namelijk onees met elkaar over wie het recht had om bisschoppen te benoemen. Deze strijd noemen wij de investituurstrijd, benoemt naar de investituur. De bisschop ontving in de middeleeuwen van de keizer de 'investituur' (bekleding) wanneer een bisschop benoemd werd. Die bekleding bestond uit een ring voor zijn geestelijk werk en een staf voor zijn wereldlijke arbeid. 

Normaal gesproken werden bisschoppen altijd aangewezen door de paus, aangezien hij de hoofd was van de kerk. Maar vorsten waren ook begonnen met het aanwijzen van bisschoppen. Dit had te maken met het feodalisme, omdat de vorsten bisschoppen gingen aanwijzen als leenmannen voor het regeren van een gebied. Hier had een vorst erg slim over nagedacht. Een bisschop leeft namelijk naar het celibaat. Dit betekent dat een bisschop bewust ervoor koos om niet te trouwen. Dus een bisschop had ook geen nakomelingen. Hoezo was dit dan zo voordelig voor de vorst? Het zorgde ervoor dat het geleende bezit van de leenman geen familiebezit werd en dus altijd in handen was van de vorst. Overleed er een leenman, dan kon de vorst zelf weer een nieuwe aanwijzen. De vorst wilde zich dus wel bemoeien met het bemoeien van bisschoppen, omdat hij natuurlijk wel een stuk grond wilde afstaan aan iemand die hij vertrouwde. Er was hier echter veel ontevredenheid over, want er werden mensen aangesteld die niks of weinig over geloof wisten. De paus was hier echter totaal niet mee eens, omdat hij vond dat iemand van buiten de kerk zich niet mocht bemoeien met kerkelijke zaken.