Herhaling Het Ancien Régime
Al sinds de middeleeuwen was de Franse samenleving een standensamenleving. Dat houdt in dat de maatschappij was opgedeeld in groepen, anders gezegd standen. Al deze standen hadden hun eigen plaats en taken. Je geboorte bepaalde de stand waartoe je behoorde. De drie standen waren:
Het overgrote gedeelte hoorde bij de derde stand en de bovenste laag van de derde stand was de bourgeoisie. Dit waren rijke burgers, die in de steden woonden en een luxeleven leidden. Ondanks dat de bourgeoisie rijk was en belangrijke taken in de maatschappij vervulden, hadden zij geen invloed op het bestuur.
De eerste en tweede stand genoot van voorrechten. Deze werden ook wel privileges genoemd. Zo hoefden de tweede stand maar heel weinig belasting te betalen in tegenstelling tot de derde stand.
In Frankrijk had de koning alle macht. Het was een absolute koning. Lodewijk XVI regeerde net als zijn voorgangers vanuit het paleis van Versailles en kreeg hulp bij het bestuur van de geestelijkheid en adel. De derde stand had geen invloed. Deze manier van regeren noemen we het ancien régime.
Toen Lodewijk XVI koning werd had Frankrijk grote problemen, het land stond op het punt om failliet te gaan. Dit kwam onder andere door de oorlogen die de vorige koningen hadden gevoerd en het dure leventje van Marie Antoinette. Lodewijk wilde dus de belastingstelsel veranderen, maar hiervoor had hij de steun van de drie standen nodig. En daarom besloot hij de Staten-Generaal voor het eerst in honderd jaar bij een te roepen. Elke stand koos zijn eigen afgevaardigden.