We onderscheiden in het Nederlands 8 tijden:
- de onvoltooid tegenwoordige tijd - ott - De 2MW'ers studeren.
- de onvoltooid verleden tijd - ovt - De 2MW'ers studeerden.
- de onvoltooid toekomende tijd - otkt - De 2MW'ers zullen studeren.
- de onvoltooid verleden toekomende tijd - ovtkt - De 2MW'ers zouden studeren.
- de voltooid tegenwoordige tijd - vtt - De 2MW'ers hebben gestudeerd.
- de voltooid verleden tijd - vvt - De 2MW'ers hadden gestudeerd.
- de voltooid toekomende tijd - vtkt - De 2MW'ers zullen gestudeerd hebben.
- de voltooid verleden toekomende tijd - vvtkt - De 2MW'ers zouden gestudeerd hebben.