De oude Grieken waren nieuwschierig en zochten voor alles een verklaring. Ze wilden de wereld om hen heen begrijpen. In de mythen vonden ze niet alle antwoorden op hun vragen. Griekse onderzoekers hebben toen iets belangrijks veranderd in het denken van de mens. Zij gingen verklaringen in de natuur zoeken en niet in de godsdienst. Ze geloofden dat natuurkrachten zoals regen, onweer en windhozen geen onvoorspelbare daden van de goden waren, maar het gevolg van regels in de natuur (Dekkers, 2018).
Daarnaast gingen artsen oorzaken en genezingen van ziekten niet meer bij de goden maar de patiënt zelf zoeken. Ze begonnen met het beschrijven van het ziekteverloop van de patiënten. Zo leerden zij de ziekte te herkennen en kwamen ze te weten hoe ze patiënten konden genezen (Dekkers, 2018).
Het werk van de Griekse wetenschappers heeft tot op de dag van vandaag invloed gehad op veel culturen. Hippokrates hield zich bijvoorbeeld bezig met geneeskunde. Volgens Hippokrates had een ziekte geen goddelijke maar biologische oorzaak. Deze kon je vasttellen door de patiënt goed te onderzoeken. Pythagoras en Archimedes hielden zich bezig met wiskunde en natuurkunde. Ze stelden wetten op die nog steeds geldig zijn. Denk maar aan de stelling van Pythagoras, waarmee de schuine zijde van een driehoek wordt berekend. De aardrijkskundige Erastothenes berekende de omtrek van de aardbol. En ondanks de primitieve middelen die hij gebruikte zat hij er niet ver naast (Dekkers, 2018).
Door deze manier van denken kwamen de Grieken veel te weten over natuurkunde, aardrijkskunde, geneeskunde en wiskunde.