Tijdens de eerste jaren van de bezetting gedroegen de Duitse soldaten zich vrij netjes. Toch zagen de meeste Nederlanders ze het liefst zo snel mogelijk weer vertrekken. Sommige Nederlanders gingen bij het verzet. Ze deden van alles om de Duitsers dwars te zitten, zoals: onderduikers helpen aan een onderduikadres, verzetskranten maken, verzetskranten verspreiden, aanslagen plegen op Duitse soldaten, spullen van Duitse soldaten vernielen, etc. Daarentegen sloten sommige Nederlanders aan bij het Duitse leger. Ze hielpen de Duitsers, dreven handel met hen, vochten mee in het Duitse leger, verraadden de onderduikers en sommige werden lid van de NSB. Samenwerken met de vijand wordt collaboreren genoemd.