Nadat je de stam van het werkwoord hebt gevonden, kan je het werkwoord gaan vervoegen.
Let op! Als er je/jij in de zin achter het werkwoord staat, dan laat je de t weg. Hieronder zie je een voorbeeld. In zin 1 staat jij voor het werkwoord, dan blijft de t. In zin 2 staat jij achter het werkwoord, dan laat je de t dus weg.
1. Jij werkt op maandag.
2. Werk jij op maandag?
Opdracht