Lesdoelen:
Aan het eind van deze les ...:
Theorie
Homoniemen zijn woorden die je hetzelfde schrijft en die hetzelfde klinken, maar die een verschillende betekenis hebben. Zo is bank een meubel waarop je kan zitten, maar je kunt ook pinnen bij een bank. Hetzelfde woord wordt hier dus gebruikt voor verschillende dingen.
Voorbeelden van homoniemen zijn: bal - blaadje - haar
Homofonen zijn woorden die hetzelfde klinken, maar die je niet hetzelfde schrijft. Ook deze woorden hebben verschillende betekenissen.
Voorbeelden van homofonen zijn:
wij - wei ⇒ Wij gaan naar buiten en De koeien staan in de wei
mei - mij ⇒ In mei gaan we op vakantie en Wil je mij helpen?
Opdracht 1
Bekijk onderstaande zinnen, verbeter de hele zin en beantwoord de laatste vraag.
1. Ik zet het eis in de vriezer.
2. Door al die tafels is het hier heel krab.
3. De paarden staan in de wij.
4. Joris geeft het boek aan mei.
5. In school geld de regel: geen telefoon in de klas.
Welke fout wordt er telkens gemaakt?
Opdracht 2
Geef van onderstaande woorden aan of je te maken hebt met een homoniem of een homofoon.
1. aarde
2. bank
3. eis
4. balken
5. lijden
6. licht
7. knuffel
8. val
9. bevallen
10. boeken
Opdracht 3
Weet jij om welke acht homoniemen het hier gaat? Schrijf de homoniemen waarom het gaat op.
|
homoniem |
|
klein knaagdier |
… |
hulpmiddel voor de computer |
zoenen |
… |
het ligt in je bed |
je kan erop zitten |
… |
je kan er een rekening openen |
een klein paard |
… |
onderdeel van je kapsel |
een houten vat |
… |
100.000 euro |
krijg je als je hebt gewonnen |
… |
elk product in de winkel heeft het |
bomen weghalen |
… |
ergens mee stoppen |
Opdracht 4
Maak onderstaande opdracht.
Opdracht 5
Klik op onderstaande link en maak de opdracht over homoniemen.
https://static.oefen.be/oefening/3/8/0/4/2/e/Homoniemen.htm
Hieronder vind je de antwoorden van opdracht 1, 2 en 3:
Opdracht 6 (extra)
Bekijk onderstaande plaatjes en bedenk voor jezelf wat deze plaatjes met het onderwerp van deze les te maken hebben.