Les 3: werkstuk

Beste leerlingen,

Vandaag ga je verder werken aan je werkstuk.

 

DEADLINES ONDER VOORBEHOUD (INDIEN DE LOCKDOWN LANGER AANHOUDT, ZULLEN DEZE DEADLINES WAT VERSCHUIVEN):

1B + 1C = jullie werkstuk moet dinsdag 26 januari zo goed als af zijn. We gaan hem dan van elkaar nakijken aan de hand van het beoordelingsformulier.

1A + 1D en 1F = jullie werkstuk moet vrijdag 29 januari zo goed als af zijn. We gaan hem dan van elkaar nakijken aan de hand van het beoordelingsformulier.

 

ALLE KLASSEN: Iedereen levert het werkstuk uiterlijk vrijdag 5 februari uitgeprint bij mij in voor een cijfer.

 

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

 

Theorie
De komende periode ga je aan de slag met een werkstuk. Tijdens deze les leer je hoe een werkstuk eruit hoort te zien en welke elementen daarin horen.

Een werkstuk heeft altijd een aantal vaste onderdelen:

 

Al deze onderdelen worden hieronder besproken.

 

Voorblad
Het voorblad het is de voorste pagina van je werkstuk. Hierop staat de titel/ het onderwerp van je werkstuk, een plaatje, je voor- en achternaam, je klas en de docent voor wie je werkstuk maakt. Hieronder zie je een voorbeeld van een voorblad.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Inhoudsopgave
In de inhoudsopgave komen de hoofdstukken te staan die je in je werkstuk worden behandeld. Je zet deze hoofdstukken in de juiste volorgde en je zet erachter op welke pagina je het desbetreffende hoofdstuk kan vinden. Je noteert alleen het paginanummer waarop het hoofdstuk begint. Een voorbeeld van een inhoudsopgave vind je hieronder.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zet voor de paginanummer geen blz. ​⇒

 

 

Inleiding (minstens 100 woorden)
Na de inhoudsopgave komt de inleiding. In de inleiding vertel je welk onderwerp je hebt gekozen en vooral waarom je dat onderwerp hebt gekozen. Probeer in je inleiding de lezer nieuwsgierig te maken naar jouw werkstuk. Vertel wat je al over het onderwerp weet en ligt elk hoofdstuk even heel kort toe.

 

 

Hoofdstukken (minstens 200 woorden per hoofdstuk)
Dan komen de hoofdstukken. De informatie die je hebt opgezocht ga je hierin verwerken. Zorg ervoor dat elk hoofdstuk minstens 200 woorden bevat. Haal de informatie uit verschillende bronnen, denk hierbij aan: het internet, boeken, documentaires, interviews, informatiegidsen/ brochures etc.

Kijk ook kritisch naar je bronnen. Zo is Wikipedia lang niet altijd even betrouwbaar. Probeer dus altijd wat verder te zoeken dan dat.

Schrijf de informatie in je eigen woorden op, dus ga geen informatie kopiëren plakken of alleen een paar woordjes veranderen. Het helpt om:

1. Eerst de informatie minstens twee keer lezen, zodat je zeker weet dat je het begrijpt;

2. Dan de tekst even weg te doen en het in je eigen woorden te herhalen;

3. Pak vervolgens de tekst er weer bij en kijk of je alle dingen hebt benoemd die je wilde benoemen;

4. Pas eventueel waar nodig aan.

Conclusie (minstens 100 woorden)
In de conclusie vat je nog even de belangrijkste informatie kort samen in andere woorden en trek je een conclusie. De signaalwoorden die je hiervoor kan gebruiken zijn: dus, daarom, dat houdt in ....

 

Wat heb ik geleerd? (minstens 100 woorden)
In het hoofdstuk Wat heb ik geleerd? vertel je wat je hebt geleerd over het onderwerp. Er zijn vast dingen die je van te voren nog niet wist. Je vertelt ook wat je hebt geleerd over het maken van een werkstuk. Wat ging goed en wat kan je een volgende keer anders doen?

 

Bronnenlijst
Aan het eind van je werkstuk noteer je nog de verschillende bronnen die je hebt gebruikt. Zet deze altijd op alfabetisch volgorde.

Tip: noteer altijd meteen de bron wanneer je ergens informatie vandaan haalt. Anders moet je op het eind zoeken naar de plek waar je je informatie 'ook al weer' vandaan hebt gehaald.

 

Belangrijk!
Hieronder staan nog een aantal belangrijke elementen waarop je moet letten tijdens het maken van het werkstuk.

Eigen woorden
Zorg te allen tijde dat je het werkstuk in je eigen woorden schrijft, maak er jouw verhaal van! Natuurlijk mag je informatie van sites en uit boeken halen, maar het is absoluut niet de bedoeling dat je deze teksten kopieert en plakt! Ook niet om vervolgens wat woorden aan te passen of te verwijderen.

In je eigen woorden schrijven lijkt lastig, maar iedereen kan het! Zie onder het kopje hoofdstukken hoe je dit het beste kan aanpakken.

Wanneer er teksten gekopieerd en geplakt zijn, wordt er fraude gepleegd. Hier zullen uiteraard consequenties aan vastzitten.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Spelling, interpuntie en zinsopbouw
Tijdens het schrijven van je werkstuk moet je goed op je spelling, interpuntie en zinsopbouwletten.

Bij de spelling let je extra op de werkwoordspelling. Als het goed is, heb je hier van het jaar al mee geoefend. Veel voorkomende fouten zijn bijvoorbeeld: ik wordt of hij vind.

Vul telkens bij de persoonsvorm tegenwoordige tijd het woordje lopen in om te horen of je alleen de stam schrijft of stam + t. Wees je bewust van je spelling en lees alles minstens twee keer door wanneer je aan het typen bent.

Het kan natuurlijk ook gebeuren dat je soms per ongeluk een letter te veel of een letter te weinig neerzet.


Lees alles dus goed na! En laat iemand anders ook naar je tekst kijken. Twee paar ogen zien meer, dan één paar ogen...

 

 

Naast spelling moet je goed letten op interpunctie. Met interpunctie worden de leestekens bedoeld! Zet dus punten, komma's en vraagtekens waar die horen!

Zet altijd een punt achter het einde van de zin, maar niet achter de titel of de titels van de hoofdstukken.

Zet een komma voor de verbindingswoorden omdat, maar, want, terwijl, doordat etc. Niet voor het verbindingswoord en. Er hoort ook een komma tussen twee persoonsvormen.

Soms heb je een vraag als titel van een hoofdstuk denk eraan om dan een vraagteken achter de vraag te zetten.

Let daarnaast ook op de zinsopbouw. Maak je zinnen niet te lang en maak gebruik van verbindingswoorden!

 

Verzorging en inleveren
Als je je werkstuk gaat inleveren, zorg je ervoor dat het er netjes en verzorgd uitziet. Het werkstuk moet worden uitgeprint, dus doe het daarna in mapje of doe er een nietje in.

Zorg dat je werkstuk er aantrekkelijk uitziet met plaatjes, paginanummers en  lettertype Arial grootte 12. De titels mogen uiteraard wat groter.

Lever het werkstuk dus uitgeprint, verzorgd en op tijd in bij je docent!

 

Hieronder vind je een handleiding voor het maken van een werkstuk. Hierin worden de verschillende hoofdstukken nog uitgebreider beschreven.

handleiding werkstuk

 

 

Opdracht
Je gaat nu zelf aan de slag met het maken van een werkstuk. Het is belangrijk dat je een onderwerp kiest dat echt bij jou past/ jij interessant vindt. Dat maakt het maken van een werkstuk een stuk leuker!

Je mag allerlei onderwerpen kiezen, denk bijvoorbeeld aan:


- een land, regio of stad (Japan, de Randstad of Amsterdam);

- een bepaald persoon (Michael Jackson of Nelson Mandela);

- een merk dat jij leuk vindt (Playstation, Iphone of Dior);

- een bedrijf of organisatie (McDonalds, Netflix of Amnesty International);

- een beroep dat jij misschien wel zou willen doen (piloot of verpleegster);

- iets uit de natuur (ruimte, klimaat of aardbevingen);

- ziektes en aandoeningen (syndroom van down of anorexia);

- een sport, evenementen, zoals de Olympische Spelen, dagelijkse dingen, zoals slapen.

 

En ga zo maar door...

 

Als je een onderwerp heb gekozen, ga je minstens vijf hoofdstukken bedenken bij dat onderwerp. Bedenk wel dat elk hoofdstuk uit minstens 200 woorden moet bestaan, dus denk hier goed over na. Een woordspin zou je hierbij kunnen helpen.

Behalve dat je werkstuk alle bovenstaande hoofdstukken moet hebben, is het natuurlijk ook belangrijk dat je let op je zinsopbouw, spelling en verzorging.

 

(!) Hieronder vind je het beoordelingsformulier. Houd dit regelmatig naast jouw werkstuk!  

beoordelingsformulier werkstuk