LIDWOORDEN EN ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN
Lesdoelen:
Aan het eind van deze les ...:
Theorie
In het Nederlands kennen we veel verschillende soorten woorden. Het werkwoord ken je, als het goed is, al. Vandaag leer je over lidwoorden (lw) en zelfstandige naamwoorden (zn).
Lidwoorden
Er zijn maar drie lidwoorden, namelijk de, het en een. Die laatste spreek je uit als 'un'. Een lidwoord hoort bij een zelfstandig naamwoord. Kijk maar naar de volgende voorbeelden:
het boek ⇒ de boeken
het raam ⇒ een raam
de boerderij ⇒ een boerderij
Soms staan tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord andere woorden, bijvoorbeeld:
een bijzonder spannend boek
Bepaalde en onbepaalde lidwoorden
Er bestaat een verschil tussen de lidwoorden de, het en een. De lidwoorden de en het zijn namelijk bepaalde lidwoorden (blw). Het lidwoord een is juist een onbepaald lidwoord (olw).
Zelfstandige naamwoorden
Zelfstandige naamwoorden zijn woorden voor mensen, dieren, dingen/voorwerpen, planten en gevoel. Daarnaast zijn namen ook altijd een zelfstandig naamwoord.
Voorbeelden van zelfstandige naamwoorden zijn: zoon, directeur, kat, deur, afstandsbediening, roos, blijdschap, verdriet, Theo, Rijn of Hilversum.
Zelfstandige naamwoorden kan je aan de volgende dingen herkennen:
- Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud ⇒
vriend - vrienden; tafel - tafels.
- Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken ⇒ vriend - vriendje; tafel - tafeltje.
- Je kunt er vaak een lidwoord voor zetten ⇒ de vriend, een vriend; de tafel, een tafel.
Let op! Wanneer er voor een werkwoord een lidwoord staat, is het vaak geen werkwoord, maar een zelfstandig naamwoord! Kijk maar naar het verschil in de volgende zinnen.
Wij dansen de hele avond ⇒ hier is dansen een werkwoord
Het dansen ging de hele avond door ⇒ hier is dansen een zelfstandig naamwoord
Opdracht 1
Noteer van onderstaande zinnen alle lidwoorden en zelfstandige naamwoorden en onderstreep de namen. Doe dit op onderstaande manier:
Merel laat de hond uit in het bos, terwijl de regen uit de wolken valt.
lw = de, het, de, de
zn = Merel, hond, bos, regen, wolken
1. Mijn fietssleutel is in het putje gevallen.
2. Het edelhert is het grootste zoogdier van Nederland.
3. De piloot laat het vliegtuig keurig landen op de landingsbaan.
4. Meestal draagt Simone haar haren in een staart.
5. Joseph brengt een kom soep naar de zieke Elisa.
6. Mijn oom en tante nemen vrijdag de snelboot naar Terschelling.
7. De hele winter is Sven Kramer te vinden op de ijsbaan in Heerenveen.
8. Je kunt de pincode beter niet op de bankpas schrijven.
Opdracht 2
Schrijf van de onderstreepte woorden op wat voor soort woord het is. Kies uit: werkwoord (ww), (on)bepaald lidwoord (olw of blw), zelfstandig naamwoord (zn). Gebruik de afkortingen en schrijf het als volgt op (je hoeft niet de hele zin over te schrijven).
Veel mensen lezen tegenwoordig de krant op het internet.
mensen = zn
lezen = ww
de = blw
krant = zn
het = blw
internet = zn
1. In dat toneelstuk van Shakespeare staat de dood centraal.
2. De korting uit het krantje geldt niet bij een andere actie.
3. De bliksem is bij de buren ingeslagen.
4. Ik twijfel of ik met het openbaar vervoer naar Amsterdam zal reizen.
5. De reis naar Amerika heeft veel indruk op mij gemaakt.
6. Het gelijkspel werd gevierd alsof het een overwinning was.
7. De was zit al een uur in de droger.
8. Het boek ligt op de bovenste plank in de kast.
Opdracht 3
Klik op onderstaande linkjes en maak de opdrachten.
1. https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-lidwoorden/#
2. https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-lidwoorden-niveau-brugklas/
3. https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-2-zelfstandige-naamwoorden/#
4. https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-werkwoord-of-zelfstandig-naamwoord-niveau-23-havovwo/