Lesdoelen:
Aan het eind van deze les ...:
Theorie
Vaak zeggen we dingen die we niet letterlijk bedoelen. Als iemand bijvoorbeeld neuzen telt, telt diegene niet letterlijk de neuzen, maar hoeveel mensen er aanwezig zijn. We hebben hier te maken met figuurlijk taalgebruik. Wanneer iets figuurlijk wordt bedoeld, heb je te maken met beeldspraak.
Bij beeldspraak onderscheiden we twee dingen: beeld en object. Met het beeld worden de woorden in de zin bedoeld die een figuurlijke betekenis hebben. Het is object is datgene dat wordt bedoeld met het beeld. Bijvoorbeeld:
Zij is een sloddervos.
Hier is het beeld: sloddervos
En het object is: zij
Bij beeldspraak moet altijd het beeld aanwezig zijn. Het object daarentegen hoeft dat niet:
'Sloddervos!' ⇒ hier is alleen het beeld aanwezig.
Beeldspraak komt veel voor in het dagelijks leven. In onderstaand filmpje maakt Lubach dat duidelijk.
Soorten beeldspraak
Er bestaan verschillende soorten van beeldspraak. In deze les komen de drie meest voorkomende soorten beeldspraak aan bod: de personificatie, de vergelijking en de metafoor.
Personificatie
Bij een personificatie wordt iets 'levenloos', een ding of zaak, voorgesteld als iets levends.
In het woord personificatie zit het woord persoon. Bij een personificatie wordt er gezorgd dat een object iets menselijks/ persoonlijks krijgt. Er wordt een menselijke eigenschap gegeven aan een object.
Bijvoorbeeld: De toekomst lacht je toe.
De toekomst is iets 'levenloos', maar krijgt in bovenstaand zinnetje iets menselijks doordat hij lacht. Lachen is een menselijke eigenschap.
Nog een voorbeeld: De koekjes in de schaal smeekten mij ze op te eten.
De koekjes zijn natuurlijk 'levenloos', maar krijgen in bovenstaand zinnetje iets menselijks doordat ze smeken. Smeken is een menselijke eigenschap.
Bekijk onderstaande plaatjes. Wat hebben deze twee plaatjes met personificatie te maken?
Vergelijking
De vergelijking en metafoor lijken erg op elkaar.
Bij een vergelijking worden zowel het object als het beeld genoemd, zoals in de volgende voorbeelden:
Klaartje is zo mooi als de zomerzon of Klaartje, de zomerzon, zit in de klas
De zomerzon is in beide zinnetjes het beeld en Klaartje is in beide zinnetjes het object.
Nog een voorbeeld: Parijs, de lichtstad, is prachtig.
In dit voorbeeld is de lichtstad het beeld en Parijs is hier het object.
In een vergelijking wordt vaak het woordje als gebruikt, maar dit hoeft niet.
Metafoor
Bij een metafoor wordt alleen het beeld gegeven en moet je zelf bedenken waarnaar er wordt verwezen. Dit klinkt vast vaag, maar kijk eens naar het volgende voorbeeld:
De zomerzon zit in de klas.
Je weet door de vorige zin wie er met de zomerzon wordt bedoeld, maar bij de metafoor wordt het object (Klaartje) niet genoemd. Je kunt dus als het ware zelf invullen wie of wat er met die zomerzon wordt bedoeld.
Nog een voorbeeld: De lichtstad is prachtig.
Je weet door een vorig voorbeeld dat hier Parijs wordt bedoeld, maar bij de metafoor wordt het object (Parijs) niet genoemd. Je kunt dus als het ware zelf invullen wat er met die lichtstad wordt bedoeld.
Bij een metafoor is er dus meer ruimte voor eigen interpretatie.
Is het verschil tussen een vergelijking en een metafoor je nog niet helemaal duidelijk? Bekijk dan onderstaand filmpje!
Opdracht 1
Hieronder vind je een aantal personificaties. Noem van elke personificatie de menselijke eigenschap die het object krijgt opgelegd.
1. De wind fluistert zachtjes jouw naam.
2. De M&M's roepen: 'Eet mij, eet mij!'
3. De stoel omarmde het meisje.
4. De mooie zomerdag ontwaakt uit zijn slaap.
5. Het gevaar loert op elke straathoek.
6. Het papier is geduldig.
Opdracht 2
Geef van de volgende zinnen aan of je met een vergelijking of een metafoor te maken hebt.
1. Pieter is een boom van een vent.
2. Maaike ligt erbij als een zak wortelen.
3. Die kleerkast staat al de hele avond bij dat café voor de deur.
4. Je ogen zijn zo blauw als de hemel.
5. De koning van de wildernis ligt heerlijk te zonnen.
6. De engel bracht mij een kom soep toen ik ziek was.
Opdracht 3
Lees onderstaand gedicht. Welke vormen van beeldspraak zie jij terugkomen?
Opdracht 4
Maak onderstaande oefening.
Opdracht 5
Bedenk zelf een kort gedicht waarin je in elk geval een personificatie en een metafoor en/of vergelijking naar voren laat komen.
De antwoorden van opdracht 1, 2 en 3 vind je hier: