Les 1: verwijswoorden

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:


Theorie
Een verwijswoord verwijst naar woorden die eerder zijn gebruikt, bijvoorbeeld:

Kimberly is vandaag niet op school, omdat zij ziek is.

In bovenstaande zin verwijst zij naar Kimberly. Zij is hier dus het verwijswoord dat verwijst Kimberly. Kimberly is hier het antecedent (waarnaar/ naar wie verwezen wordt).

Om te weten welk verwijswoord je moet gebruiken is het belangrijk dat je weet welk woordgeslacht een woord heeft. Bij onzijdige woorden gebruik je namelijk andere verwijswoorden dan bij mannelijke en vrouwelijke woorden. Zie het schema hieronder.


Uit bovenstaand schema kun je aflezen dat je bij onzijdige woorden altijd verwijst met dit, dat of het (eindigt allemaal op een -t).

Mijn horloge is zoek. Ik hoop dat ik het snel vind.

Het schilderij dat Maartje heeft gemaakt vind ik mooi.

Het meisje dat daar staat, heeft een lolly.

Bij mannelijke en vrouwelijke woorden daarentegen verwijs je met die, deze of ze (eindigt allemaal op een -e).
Naast die, deze en ze kan je bij mannelijke woorden ook verwijzen met hij en hem.

Naast die, deze en ze kan je bij vrouwelijk woorden ook verwijzen met zij en haar.

De lamp die daar staat geeft prettig licht.

De spijkerbroek was veel te groot, dus ik heb hem teruggehangen.

Je schoenen staan in de weg. Wil je deze even opruimen?

Meervoudsvormen zijn altijd de-woorden. Je verwijst bij meervoud met: die, deze, ze (dingen en personen), zij (voornamelijk personen), hen.

 

Opdracht 1
Kies in elke zin het goede verwijswoord en schrijf dat op. Je hoeft dus niet de hele zin over te schrijven.

1. Ik heb dat truitje wel gepast, maar het / hij was te klein.

2. De vereniging vindt dat hij / zij al genoeg rekening houdt met het milieu.

3. Hier heb je de basketballen. Wil je ze / zij even opruimen?

4. Weet jij waar de zaag is? Ik kan hem / haar nergens vinden.

5. Ken jij het nieuwste nummer van Marco Borsato? dat / die is erg leuk.

6. We hebben erg veel boeken op school, maar dit / deze is het leukst!

7. De natuur geeft inmiddels zijn / haar grenzen aan.

8. De plantenbak staat voor de deuropening. Wil jij hem / haar even weghalen?

 

Opdracht 2
In onderstaande zinnen ontbreekt het verwijswoord. Vul de verwijswoorden in, kies uit: hem, haar, zij (ze), hij, het. Je mag de woorden indien nodig meerdere keren gebruiken.

1. Loes heeft de nieuwste Iphone gekocht, maar ik vind ... nu nog veel te duur.

2. Dat is het nieuwe jasje van Willem, ik heb ... net even gepast.

3. De regering vindt dat ... te veel kritiek krijgt op haar aanpak.

4. Dit is onze nieuwe auto. ... is ruim twee meter breed en vijf meter lang.

5. De schutting is bijna af. Hidde en Ralph gaan ... morgen schilderen.

6. Ons voetbalteam wordt steeds groter. ... heeft inmiddels 16 spelers.

7. Alle knikkers liggen over de vloer. Wil jij ... even in de bak doen?

8. Dat horloge ligt al jaren kapot in mijn la. Misschien moet ik ... binnenkort eens laten maken.

 

Opdracht 3
Klik op onderstaande linkjes en maak de oefening. Let op! Soms verwijst het verwijswoord naar hele zinsdelen! Zorg dat je dan het hele zinsdeel noteert.

https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-1-verwijswoorden/

https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-2-verwijswoorden/

 

 

 

 

 

antwoorden opdracht 1 en 2