Van groep 5 hebben wij feedback ontvangen op onze wikiwijs. Wij hebben deze feedback in de wikiwijs inmiddels verwerkt.
Naam feedbackgevers: |
Delal Zainab Marina Gunnar |
|
Geeft feedback aan groep: |
Groep 11 |
|
Link naar de Wikiwijs van de te evalueren groep: |
https://maken.wikiwijs.nl/170928/Voorbereiding_op_stage
|
|
Feedback op verantwoording |
||
1. |
Bekijk de Wikiwijs van de groep aan wie je feedback moet geven.
|
|
2. |
Beantwoord de onderstaande vragen:
|
|
|
Welke definitie voor beroepspraktijkvorming word gegeven? |
Leren en ervaring opdoen in de praktijk, waarin leerlingen een reële en participerende rol hebben.
Wij vinden dit een mooie, heldere omschrijving. |
Welke bronnen zijn gebruikt om tot deze definitie te komen? |
https://www.canonberoepsonderwijs.nl/2_1300_Werkplekleren.aspx
https://www.rocfriesepoort.nl/wat-beroepspraktijkvorming-bpv
https://www.s-bb.nl/bedrijven/beroepspraktijkvorming
|
|
Van welke scholen is het beleid m.bt de beroepspraktijkvorming geanalyseerd? |
Dat is ons uit de Wikiwijs niet helemaal duidelijk geworden. Er is een verwijzing naar ROC Friese Poort. Er is wel aangegeven bij de analyse dat de groepsleden het beleid hebben geanalyseerd en vertaald naar landelijk beleid. De scholen worden verder niet genoemd. |
|
Over welk onderwerp uit het domein van de beroepspraktijkvorming gaat de wikiwijs? |
De Wikiwijs gaat over beroepspraktijkvorming, met als specifiek onderwerp: "Goed voorbereid op stage!".
Hiermee begint de Wikiwijs en het maakt met één zin het doel van de lessen mooi duidelijk. In de analyse is vervolgens verder uiteengezet dat het deelonderwerp “solliciteren en voorbereiden voor een stageplek” betreft.
|
|
Waarom heeft de groep dit onderwerp gekozen? |
De groep zegt hierover in hun analyse:
De keuze voor dit onderwerp is gemaakt omdat wij dachten dat er over dit onderwerp genoeg te leren valt voor studenten die een stageplek zoeken en op welke manieren je dat het beste kan aanpakken.
Dit klinkt heel logisch en waarschijnlijk hebben studenten het leren van de vaardigheden die erbij horen ook heel hard nodig, maar het wordt nergens ondersteund door literatuur. |
|
Heeft de groep de juiste conclusies getrokken wat betreft de definitie van beroepspraktijkvorming? Onderbouw je antwoord op basis van minimaal één bron gericht op beroepspraktijkvorming. |
Ja, de groep heeft de goede conclusies getrokken. In deze bron:
van der Meer, J., & Ruck, J. (2009). Studenten in spagaat. Onderwijs en gezondheidszorg, 33(4), 19–21.
komt mooi naar voren hoe belangrijk participatie is en dat het leren en ervaring die opgedaan wordt op stage goed moet overeenkomen met de voorbereiding op school. Dissonanties daarin zorgen voor onzekerheid en spanning. Door gebrekkige voorbereiding is dan immers participatie lastig, waarmee ook leren en ervaren op de tocht staan.
In dit artikel:
Bos, C. (2016). ‘Ik voer in totaal 130 gesprekken per jaar’. TvV Tijdschrift voor Verzorgenden, 48(2), 32–33.
geeft Bos aan dat de overgang naar de praktijk moeilijk kan zijn. Leren van een goede begeleider is dan cruciaal, ook om uitval te voorkomen. Als dat slaagt dan kan een stagiair(e) in korte tijd waardevol participeren.
Wij vinden de omschrijving goed en doeltreffend. |
|
Welke ontwerpeisen zijn er geformuleerd op het gebied van passende werkvormen? |
“Tijdens de les maken wij gebruik van de zelfdeterminatie theorie om de motivatie van de leerlingen te verhogen (Deci & Ryan, 2000).” “Allereerst wordt er een actieve werkvorm ingezet, waarbij iedere student aan het werk wordt gezet, oftewel: individuele aanspreekbaarheid (Ebbens & Ettekoven, 2015).” “De leerlingen gaan in groepjes werken: De leerlingen gaan in groepjes van 3 personen aan de slag. 1 leerling krijgt persoonsgegevens, 1 leerling aanhef en afsluiting, 1 leerlingen kern. In een bepaalde tijd vergaren de leerlingen informatie over hun eigen deelonderwerpen en verschaffen deze kennis aan de groepsgenoten. (Ik laat het voorbeeld van de CV op het bord staan). Deze werkvorm heb ik bewust gekozen om het samenwerkend leren meer te stimuleren. Positieve wederzijdse afhankelijkheid: de leerlingen elkaar nodig om een opdracht te kunnen volbrengen, waarbij het samenwerken een meerwaarde heeft voor het uiteindelijke resultaat (Geerts & van Kralingen, 2018).” De zelfdeterminatie theorie, de individuele aanspreekbaarheid en de positieve wederzijdse afhankelijkheid zijn door deze groep gekozen als ontwerpeisen voor de werkvormen.
|
|
Welke ontwerpeisen zijn er geformuleerd op het gebied van culturele diversiteit? |
In de CIMO worden taalvaardigheid, normen en waarden genoemd van de MBO2 leerlingen. Volgens jullie context zijn de leerlingen op MBO 2 wat minder taalkundig. Dit geldt nemen wij aan, voor alle MBO2 leerlingen. Is er ook een verschil tussen de autochtone en allochtone leerlingen? En hoe implementeren jullie dit in jullie lessen. Verder is ons onduidelijk hoe culturele verschillen invloed hebben op jullie ontworpen lessen en andersom. In hoeverre hebben jullie lessen invloed op deze culturele verschillen? |
|
Op welke manier zijn de ontwerpeisen terug te zien in de Wikiwijs? |
Er wordt gebruik gemaakt van diverse vormen van samenwerkend leren. In les één gaat het om Positieve wederzijdse afhankelijkheid: “de leerlingen hebben elkaar nodig om een opdracht te kunnen volbrengen, waarbij het samenwerken een meerwaarde heeft voor het uiteindelijke resultaat (Geerts & van Kralingen, 2018)”. Ook wordt in deze les gewerkt aan sociale vaardigheden door de leerlingen zichzelf te laten presenteren. In les twee wordt gebruik gemaakt van de zelfdeterminatie theorie en wordt intrinsieke motivatie gestimuleerd. Door twee leerlingen te laten samenwerken kunnen ze elkaar aanvullen en motiveren. In les drie wordt samenwerkend geleerd door een rollenspel, wat een mooie invulling is van de ontwerpeisen.
Tenslotte wordt in iedere les gebruik gemaakt van digitale leermiddelen als PowerPoint en filmpjes. Al met al vinden wij dat alle drie de lessen op pedagogisch, vakinhoudelijk en technisch vlak mooi in evenwicht zijn.
|
|
Heeft de groep passende ontwerpeisen geformuleerd, gerelateerd aan de analyse van het beleid en de gekozen doelgroep en heeft de groep dit op een passende manier terug laten komen in de Wikiwijs? Onderbouw je antwoord op basis van minimaal één bron, gericht op pedagogisch didactisch handelen. |
De groep verwoordt het vaststellen van de doelgroep als volgt:
‘Wij hebben als doelgroep vastgesteld: MBO 2 studenten. MBO 4 studenten zijn wat zelfstandiger, hier wordt van verwacht dat deze gemakkelijker dit leerproces zullen doorlopen dan leerlingen op niveau 2. Vandaar onze vastgestelde keuze voor een doelgroep die een duidelijk voorbeeld en begeleiding kan gebruiken’.
Om dat te kunnen bevestigen vonden we de volgende bron:
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. (2020, 30 september). Effectief mbo-2. Themaonderzoeken | Inspectie van het onderwijs. https://www.onderwijsinspectie.nl/onderwerpen/themaonderzoeken/themaonderzoeken-mbo/themaonderzoeken-2019/effectief-mbo-2
De eerste twee zinnen uit deze bron zeggen eigenlijk alles:
Jongeren in mbo niveau-2-opleidingen hebben minder kans op een startkwalificatie en op een vaste baan dan wenselijk is. In beleidsdocumenten worden ze daarom aangeduid als jongeren in kwetsbare posities.
Als deze jongeren zich beter kunnen profileren op de arbeidsmarkt dankzij het schrijven van een goede sollicitatiebrief en een goed CV dan zal dat enorm helpen. Het kiezen voor deze doelgroep is dus een uitstekende keuze. |