De context

Hoe is de uitgangssituatie?

Wij hebben als doelgroep vastgesteld: MBO 2 studenten. Wij waren al tot de conclusie gekomen om ons onderwijs te ontwerpen voor het middelbare beroepsonderwijs. Later (in een fysieke bijeenkomst met onze groep) hebben we verder gespeculeerd over een specifieke doelgroep. Eerst dachten wij aan MBO 4 maar onze docent gaf ons inzichten dat niveau 4 studenten wat minder begeleiding nodig hebben dan lagere niveaus. MBO 4 studenten zijn wat zelfstandiger, hier wordt van verwacht dat deze gemakkelijker dit leerproces zullen doorlopen dan leerlingen op niveau 2. Vandaar onze vastgestelde keuze voor een doelgroep die een duidelijk voorbeeld en begeleiding kan gebruiken.  


De beginsituatie van MBO 2 studenten is dat zij van VMBO- basis komen, waar ze aandacht hebben besteed aan loopbaanoriëntatie en eventueel een snuffelstage hebben gelopen. Stagelopen op de middelbare school is niet verplicht. Sommige scholen delen kinderen in bij bedrijven en hoeven dus niet eens te solliciteren. En hoe groot is de kans dat de basis-leerlingen na hun afstuderen nog weten wat ze over dit onderwerp hebben geleerd, willen ze een stage gaan zoeken voor het beroepsonderwijs.

 

Doel: leerlingen die al wel geÏnformeerd zijn over het sollicitatieproces, bij te spijkeren en op te frissen. Leerlingen die nog geen ervaing hebben met solliciteren en alles wat daarbij komt kijken, mee te geven wat belangrijk is om aan te denken en te moeten weten.

 

Welke factoren spelen mogelijk een rol?

Factoren die mogelijk een rol kunnen spelen hierin zijn: omgeving, persoonlijkheid, karakter, eigenschappen en gedrag. Ook de taalvaardigheid van MBO 2 studenten speelt een rol. De leerlingen moeten uiteindelijk taalniveau 2 kunnen beheersen.

Wat houdt het Nederlands niveau 2F in?

Je kunt op een voldoende niveau lezen, schrijven en luisteren. Een student met niveau 2F kan:

• Beschikt over voldoende woorden om zich te kunnen uiten, kan redelijk en vloeiend een probleem verhelderen en kan informatie vragen, verzamelen, verwerken en geven;

• Kan instructieve teksten en betogende teksten lezen en eenvoudige adolescentenliteratuur;

• Kan de hoofdgedachte van een tekst weergeven en legt relaties tussen tekstdelen en kan die evalueren en beoordelen;

• Kan samenhangende teksten schrijven met een eenvoudige, lineaire opbouw, over uiteenlopende en vertrouwde onderwerpen. De tekst bevat een volgorde met inleiding, kern en slot;

• Beheerst nog niet alle spellingsproblemen, heeft kennis van de lijdende, bedrijvende en vragende vorm, en beheerst moeilijke gevallen van de persoonsvorm.

Het is van cruciaal belang dat je taalvaardigheid op een goed niveau beheerst. Je moet namelijk eerst indruk kunnen maken met een document voordat ze je op gesprek uitnodigen. Staat een document namelijk vol fouten, laat dat geen goed kwalitatieve indruk achter en is de kans dus kleiner om binnen te komen bij een stageadres. 

Wat weet ik al over het probleem?

Er is een verschil in voorkennis, omdat het per VMBO-opleiding verschilt wat er wordt gedaan aan stagelopen. Loopbaanoriëntatie is een verplicht onderdeel, maar hoe daar vorm aan te geven is aan de school. De ene school doet dit door middel van een snuffelstage, de ander niet. Zo zijn er dus leerlingen die al enige ervaring hebben, maar ook leerlingen die totaal nog geen ervaring hebben. Daarbij kunnen we ook te maken hebben met MBO 1 studenten, welke zijn doorgestroomd naar MBO 2.  

De taalvaardigheid is over het algemeen genomen wat minder ontwikkeld bij MBO 2 studenten, dan bij bijvoorbeeld MBO 4 studenten. Dit kan een rol spelen bij het opstellen van een CV, een sollicitatiebrief en in een sollicitatiegesprek.  Daarbij is solliciteren gewoon een heel lastig onderdeel. Ook kunnen er andere normen en waarden meespelen en is de opvoeding van invloed in hoe je je presenteert.  

Onze taak is dan ook om het leerklimaat zo sterk mogelijk te maken. Daarnaast is de kennis over het solliciteren en het maken van een CV denken wij, erg laag. De leerlingen hebben er weinig ervaring mee. Wij als docenten moeten dus de juiste begeleiding geven en de leerlingen de juiste kant opsturen.

 

Aan welke condities moet worden voldaan om de interventie te laten werken?

Ondersteuning aanbieden, dus docenten hebben vooral een coachende rol.

Individuele aanspreekbaarheid is een erg belangrijk fenomeen als het gaat om samenwerkend leren. Hierdoor heeft iedere leerling een taak en is een ander groepslid daarvan afhankelijk om verder te komen. Op deze manier zorg je er als docent voor dat leerlingen daadwerkelijk met de lesstof aan de slag gaan (Ebbens & Ettekoven, 2016).  

Het is ook belangrijk de les fysiek te laten plaatsvinden en geen huiswerk op te geven (dan wordt er individueel gewerkt). Hierdoor houd je als docent de controle.  

Door het gebruik van filmpjes wordt het beeldend-inzichtelijk voor de studenten. Vooral als hierin het verschil tussen ‘goed en fout’ is te zien.

Oefenen is erg belangrijk, in de vorm van een rollenspel.

Daarbij moet natuurlijk de didactiek goed uitgedacht zijn, zeker in de vorm van samenwerkend leren. Dit kan bijvoorbeeld op basis van roulatie zijn.