In de inleiding schrijf je van groot naar klein. Hierbij beschrijf je de volgende elementen in deze volgorde:
Een beschrijving van het probleemgebied of een observatie.
Begin met het beschrijven van de brede context en/of de maatschappelijke relevantie van het probleem. Denk dan ook aan wat je eerder op school hebt geleerd. Hoe sluit je pws aan bij de lesstof (het boek) van school.
Vanuit brede context richt je je specifieker op algemeen aanvaarde theorieën en concepten over dit onderwerp. Dit is algemene kennis uit de biologie, natuurkunde of scheikunde. Deze kennis vind je in de lesboeken of op het internet terug (vraag je docent om degelijke sites)
Vanuit deze bestaande kennis richt je je op de wetenschappelijke relevantie. Deze bestaat uit twee delen:
eerdere bevindingen (beschreven in de literatuur);
het ‘gat in de kennis’ (wat is er nog niet bekend, of welk probleem blijft er bestaan met de huidige stand van zaken?).
Wat draagt je onderzoek bij aan de vraag of de oplossing van het probleem.
Hoewel je onderzoeksvraag centraal staat in je onderzoek, stel je deze vraag niet letterlijk in je introductie.
In plaats van de onderzoeksvraag letterlijk te stellen, kan je het doel van je experiment benoemen: welk probleem wil je oplossen?
Na formulering van de onderzoeksvraag geef je de onderzoekshypothese.
Deze wordt ondersteund door de literatuur.
De inleiding wordt afgesloten met de onderzoeksopzet waarin je beschrijft hoe je de onderzoeksvraag gaat beantwoorden.