Ondernemer, productiefactoren, investeren en concurrentie

In de volgende tekst lees je de begrippen in een verhaalvorm. Zo kun je gebruik maken van de context om de begrippen beter te gaan begrijpen. 

Tommy is 22 jaar en heeft net zijn opleiding afgerond. Nu wil hij graag gaan werken alleen niet voor een werkgever. Hij wilt een eigen bedrijf opstarten wordt daardoor zelfstandig ondernemer. Zo hoeft hij niet voor een ander te werken, maar kan hij wel geld verdienen. Hij besluit een bedrijf te starten in zijn eentje. 

Nu moest hij eerst verzinnen wat voor bedrijf hij wilt gaan starten. Hij besluit een fietsenmakers bedrijf te starten. Om bijvoorbeeld een lekke band te vervangen, heeft hij van alles nodig: een nieuwe band, gereedschap en zijn eigen inspanningen. Alles wat je nodig hebt om te kunnen produceren, noem je productiefactoren

Tommy heeft bij het opstarten van zijn bedrijf eerst moeten investeren. Materialen, gereedschap en een werkplaats komt natuurlijk niet uit de lucht vallen. Een ondernemer investeert om meer, beter of goedkoper te kunnen produceren. 

Gereedschap en een werkplaats vallen onder de productiefactor kapitaal. Materialen zijn grondstoffen en vallen dus onder de natuur. Onder de productiefactor arbeid valt de inspanningen die Tommy moet leveren om te kunnen produceren. 

Een bedrijf starten is een risico dat je neemt. Zeker een fietsenmakers bedrijf. Daar heb je er al zoveel van. Doordat er zoveel concurrentie is, is het moeilijk om het op te nemen tegen de lage prijzen van de grote bedrijven. Zij kunnen veel produceren voor minder kosten, waardoor zij hun prijzen laag kunnen aanbieden. Grotere bedrijven hebben al winst kunnen maken en hun geld kunnen investeren in bijvoorbeeld reclame, betere producten of extra service waardoor zij veel klanten naar hun toe lokken. 

Het doel van een ondernemer is winst maken. Dit is hun inkomen. Door goederen of diensten te verkopen ontvang je geld. Dat is de opbrengst van de verkoop. Van deze opbrengst moet je eerst al je kosten betalen die je gemaakt hebt. Hetgene dat overblijft is de winst. Als er niks overblijft en de kosten alleen maar hoger waren dan de opbrengst, spreek je van verlies

Om dit verlies op te vangen is een spaarpotje handig. Als je geen geld gespaard hebt, kun je geld gaan lenen. Als je bedrijf de schulden niet meer kan betalen spreek je van faillissement. Het bedrijf wordt dan gesloten.