Lesstof

H3.1 Zintuigen en prikkels

We ervaren veel dingen in onze omgeving denk bijvoorbeeld aan de geur van vers gebakken koekjes, het geluid van een auto op straat of de warmte van jouw kopje thee. De geur, het geluid en de temperatuur zijn allemaal voorbeelden van Prikkels.

Een prikkel is informatie uit je omgeving en die worden waargenomen door jouw zintuigen denk bijvoorbeeld aan je gehoorzintuig, lichtzintuig of je warmtezintuigen. Deze zintuigen zijn gelegen in organen zoals het oor, het oog en de huid. Er zijn nog meer voorbeelden deze kan je in de afbeelding zien.

De eerder genoemde huid heeft wel vier zintuigen namelijk de warmte, koude, tast en pijnzintuigen. Je kunt dus veel prikkels opvangen met jouw huid.

 

Reageren

Het doel van al deze zintuigen is jouw lichaam zoveel mogelijk informatie geven zodat je kan beslissen of je reageert of niet. Neemt jouw koudezintuig waar dat het koud is dan kan je reageren door een dikke trui aan te trekken.

De informatie over de buitenwereld die jouw zintuigen waarnemen zetten ze om in berichten. Berichten die verstuurt worden door jouw zintuigen dit noemen we ook wel impulsen. De zenuwen brengen deze impulsen naar de hersenen. Pas als een impuls is aangekomen in de hersenen word je er bewust van. Iemand die bijvoorbeeld wel werkende Lichtzintuigen in het oog heeft maar waarbij de oogzenuw is doorgesneden kan niet zien omdat de impulsen van de lichtzintuigen uit het oog niet aankomen in de hersenen, de hersenen worden niet bewust van de imformatie die de lichtzintuigen hebben verzameld.

Als de hersenen hebben besloten of ze willen reageren of niet sturen ze berichten via de zenuwen. als het bericht bijvoorbeeld aankomt bij een spier word door het bericht van de hersenen de spier aangezet om te bewegen. De spier wordt bijvoorbeeld gebruikt om de trui te pakken en iets te doen aan de kou die je voelt.

In je lichaam loopt een heel netwerk van zenuwen waarlangs Impulsen en berichten lopen. Deze zenuwen lopen naar het ruggenmerg waar ze samenkomen en gebundeld zijn. Via het ruggenmerg lopen de zenuwen naar de hersenen. In afbeelding 3 kun je zien hoe dit er schematisch uitzien in het menselijk lichaam. De zenuwen, het ruggenmerg en de hersenen vormen samen het zenuwstelsel. Om het ruggenmerg en de vele zenuwen die daar in zitten te beschermen liggen ze in het midden van je ruggenwervels, de hersenen worden ook beschermd maar niet door wervels maar door de schedel.

 

 

Afbeelding 3 Zenuwstelsel

H3.2 Zien https://youtu.be/6tAxZDt3a7I

Afbeelding 4 de buitenkant van het oog

Hieronder vind je de tekst over het onderwerp zien. Vind je het prettiger om een filmpje te bekijken over dit onderwerp? Dan is er over dit onderwerp een video gemaakt zodat je de tekst niet per see hoeft te lezen.

H3.2 Zien

Met jouw ogen kan je zien. Om de ogen te beschermen liggen ze in de oogkassen en steken ze niet uit zoals bij een slak. In afbeelding 4 zie je de onderdelen van een oog die je aan de buitenkant kan zien. Je ziet ook de traanklier die ervoor zorgt dat je oog niet uitdroogt en daardoor beschadigd. De traanbuis werkt samen met de traanklier en voert overtollig traanvocht af.

Het oog van binnen

Het oog bestaat uit drie vliezen. Van buiten naar binnen zijn dit: het harde ooglies, het vaatvlies en het netvlies. Het harde oogvlies is wit en het gedeelte dat je kunt zien wordt daarom ook wel oogwit genoemd. Het harde oogvlies heeft ook een doorzicht stukje en dit wordt het hoornvlies genoemd, door dit doorzichtige stukje valt het licht naar binnen op het netvlies. Het harde oogvlies heeft als taak het beschermen van de binnenkant van het oog en de lichtzintuigen die daarin liggen.

Het tweede vlies is het vaatvlies. In het vaatvlies zitten de bloedvaatjes die al de cellen in het oog van voedingstoffen voorziet. Het gekleurde deel van je oog dat je kan zien is een onderdeel van het vaatvlies en wordt de iris genoemd. Bij sommige mensen is de iris groen bij andere mensen blauw en bij weer andere mensen is hij grijs. In het midden van de iris zit een gat en dit wordt de pupil genoemd.

Het derde vlies is het netvlies en daarin zitten de lichtzintuigen. Als je bijvoorbeeld naar een auto kijkt word het licht van de zon dat op de auto valt teruggekaats richting jouw oog. Via het hoornvlies en de pupil komt het licht jouw oog binnen. De lens die achter de pupil zit zorgt dat een scherp beeld op het netvlies valt waardoor de lichtzintuigen in het netvlies het opgevangen licht(de prikkel) kunnen omzetten in berichten voor de hersenen. Via de oogzenuw komen de impulsen(berichten) in de hersenen aan en je word je bewust van wat je ziet.

Het oog is tussen de lens en het netvlies gevuld met een doorzichtige gel die het glasachtiglichaam genoemd wordt.

 

Veel of weinig licht

Er is niet altijd evenveel licht in jouw omgeving. In de avond is er minder licht dan om twaalf uur smiddags en in de kelder is het donkerder dan in de achtertuin. Het oog kan bij weinig licht moelijk zien en bij teveel licht is er kans op beschadiging van de lichtzintuigen en daarom kan het oog de hoeveelheid licht die door de pupil binnevalt regelen. In de iris zitten namelijk spiertjes die de pupil groter of kleiner kan maken en dit werkt volledig automatisch. Als er weinig licht is dan wordt de pupil groter zodat er voldoende licht naar binnen valt om te kunnen zien. Als er veel licht is dan word de pupil kleiner om de gevoelige lichtzintuigen te beschermen. Het groter en kleiner worden van je pupil wordt de pupilreflex genoemd.

 

Scherp zien en diepte zien

Om scherp te kunnen zien kan het oog de lens aanpassen. Als een voorwerp ver weg is dan wordt de lens platter en als een voorwerp dichtbij is dan wordt de lens boller. Zo kan je dus op alle afstanden scherp zien.

Het scherpe beeld dat op het netvlies valt staat wel op zijn kop en in spiegelbeeld maar de hersenen vertalen het beeld zodat je het wel waarneemt zoals het in de werkelijkheid is.

Met onze ogen kunnen we ook bepalen wat dichtbij ons is en wat ver weg is dit noem je diepte zien of 3D zien. Als je fiets in een groep kan je dus zien wie ver weg van jou fiets en wie meer dichterbij fiets. Het vermogen om diepte te kunnen zien hebben wij te danken aan onze twee ogen. De twee ogen zitten iets uit elkaar en sturen dus net iets andere berichten door naar de hersenen en die maakt twee verschillende beelden die het samenvoegd en daardoor kan het diepte zien.

 

 

 

 

Afbeelding 5 Het oor en haar onderdelen.

H3.3 Horen

In de stad zijn veel geluiden, een auto die voorbij rijd, een vogel die fluit, muziek in de winkel en nog veel meer geluiden. Geluid kun je horen doordat het de lucht laat trillen. Geluid is eigenlijk trillende lucht en die trillende lucht kan je opvangen met je oren.

In afbeelding 5 zie je hoe het oor het geluid opvangt. De rode lijn is de weg van het geluid. via de oorschelp, de gehoorgang en het trommelvlies komt het geluid aan bij de gehoorbeentjes. Het trommelvlies gaat trillen en zorgt dat de gehoorbeentjes die in de trommelholte liggen ook gaan trillen. De gehoorbeentjes geven de trilling weer door aan het slakkenhuis waarin duizenden zintuigencellen met haartjes zitten en die haartjes gaan meebewegen met de doorgegeven trilling. De trilling wordt omgezet in berichten en worden via de gehoorzenuw naar de hersenen verstuurt.

Welke geluiden kun je horen?

We kunnen niet alle geluiden horen. Geen enkel organisme kan elk geluid horen. Geluiden worden ingedeeld op toonhoogte en de laagste toon die je kan horen wordt de onderste gehoorgrens genoemd. De hoogste toon die je kan horen wordt de bovenste gehoorgrens genoemd. Alle tonen tussen de onderste en bovenste gehoorgrenzen vallen binnen het gehoorbereik. De tonen in het gehoorbereik kun je horen. Organismen hebben verschillende gehoorgrenzen en dus ook een verschillend gehoorbereik een mens heeft bijvoorbeeld een beriek tussen 20 en 20.000 Hertz maar een dolfijn heeft bijvoorbeeld een bereik tussen de 100 en 200.000 Hertz

De toonhoogte wordt weergegeven met de eenheid hertz. De eenheid hertz staat voor het aantal trillingen van de lucht per seconde. Een lage toon laat de lucht niet zo vaak per seconde trillen en een hoge toon doet dit juist wel. 100 hertz is bijvoorbeeld een lagere toon dan 10.000 hertz.

Oudere mensen kunnen soms niet meer de hoge tonen horen die een jongere wel kan horen dit komt doordat de haartjes op de zintuicellen slijten waardoor ze minder goed bewegen. Haartjes voor de hoge tonen slijten het snelst. Hierdoor wordt de bovenste gehoorgrens steeds lager.

Geluiden kunnen dus een hoge of lage toon hebben maar ze kunnen ook luider of zachter zijn. Een hoge toon die heel zacht is hoor je minder goed dan een hoge toon die erg luid is. Denk hierbij aan een volumeknop op je telefoon. Je telefoon speelt een nummer af met vaste toonhoogtes maar jij kan het volume aanpassen waardoor je de tonen zacht of hard hoort. Met de volumeknop pas je dus de geluidssterkte aan. De geluidsterkte meet je met de eenheid decibel. Hoe hoger het decibel getal is hoe harder het geluid dus ook is en voorbeeld hiervan zie je in afbeelding 7.

Harde geluiden met een hoge decibel zorgen ervoor dat de haartjes in het slakkenhuis sneller slijten en je kan er dus doof van worden. Bij beroepen waarbij veel decibel wordt geproduceert zijn dan dus ook gehoorbeschermers vaak verplicht, denk daarbij bijvoorbeeld aan de bouw.

 

Afbeelding 7 Decibel

Afbeelding 8 Smaakpapil en smaakzintuigen(taste buds).

H3.4 Ruiken en proeven

In het neusslijmvlies van de neus ligt het reukzintuig. De geurstoffen die via de lucht in de neus komen worden waargenomen door het reukzintuig. Het reukzintuig stuurt berichten over welke geuren het heeft waargenomen naar de hersenen. De neus kan je daardoor helpen te bepalen of jouw eten nog wel eetbaar is of toch bedorven. Van dit principe hebben mensen gebruik gemaakt bij het gebruik van aardgas. Aardgas is van zichzelf geurloos maar er is een geurstof aan toegevoegd zodat je door hebt wanneer er een gaslek is.  

De oppervlakte van de tong is ruw en bestaat uit kleine uitsteeksels. De uitsteeksels noem je smaakpapillen. Tussen de smaakpapillen liggen de smaakzintuigen in afbeelding 8 kun je ze zien. Smaakstoffen uit het voedsel komen op de tong en prikkelen de smaakzintuigen die op hun beurt berichten over de waargenomen smaken naar de hersenen sturen. Je hebt vijf verschillende soorten smaakzintuigen die gevoelig zijn voor één bepaalde smaak. De vijf smaken zijn: zoet, zout, zuur, bitter en umami(hartig). Umami is een Japanse term die gebruikt wordt voor de smaak van hartige dingen zoals kaas en vlees.  

lekker of niet lekker?

Niet alleen de smaakzintuigen bepalen wat je lekker of minder lekker vind. De zintuigen die samen bepalen wat je lekker of niet zo lekker vind zijn: De lichtzintuigen, de koude en warmte zintuigen, de tastzintuigen, het reukzintuig en de smaakzintuigen. Hoe iets er uit ziet, welke temperatuur het heeft, hoe het ruikt en hoe het aanvoelt bepalen naast de smaak dus met elkaar wat jij lekker vind.

Maar niet alleen de zintuigen spelen een rol in wat lekker of minder lekker wordt gevonden ook de eetgewoonten spelen daarbij een rol. Als je niet gewend bent iets te eten ben je vaak terughoudend om het te proeven maar pas als je het proeft weet je of je het lust of niet.

Ook ervaringen kunnen meebepalen of je iets lekker vind. Meneer den Besten lust bijvoorbeeld geen gekookte witlof en ik dacht vroeger dat deze groente altijd vies is maar toen ervaarde ik dat geroerbakte witlof of ongekookte witlof in salade best wel lekker is. Mijn ervaringen stelde mijn beeld van wat lekker en niet lekker was bij. Je voorkeur voor bepaalde soorten voedsel staat ook niet vast en veranderd in de loop van je leven.