Het bloedvatenstelsel van de mens bestaat uit het hart en de bloedvaten. De mens heeft een dubbele bloedsomloop. Dit betekend dat het bloed twee keer door het hart gaat per ronde door het lichaam.
De kleine bloedsomloop heeft als funtie, bloed ophalen bij de longen. Bloed stroomt het hart in via de onderste of bovenste holle ader. Het bloed komt de rechterboezem in, de hartkleppen zorgen dat het bloed niet gelijk door stroomt. Dan komt het bloed in de rechter kamer, vanuit hier word het bloed in de longslagader gepomt. Tot aan deze stap was het bloed nog zuurstofarm. Eenmaal bij de longen word er zuurstof in het bloed opgenomen. Als laatste stap stroomt het zuurstofrijke bloed terug naar het hart via de longader.
Het zuurstofrijke bloed komt aan in de linkerboezem. Tussen de boezem en de kamer zitten hartkleppen, deze zorgen dat het bloed niet constant doorstroomt. Het bloed komt in de linkerkamer en wordt daarna via de aorta door het hele lichaam gepomt. Alle organen worden voorzien van zuurstof, dit is de funtie van de grote bloedsomloop. Vanuit de organen stroomt het zuurstofarme bloed weer naar het hart. Dit gebeurt via de onderste en bovenste holle ader.
Let tijdens het maken van de toets goed op het verschil in zuurstofrijk, zuurstofarm, slagader en ader. De longslagader en longader hebben twee aftakkingen, er zijn 2 longen. Onthoud dit zodat je ze niet verward met een ander bloedvat.