Naar een ander soort samenleving
In Groot-Brittannië gingen boeren in de negentiende eeuw nieuwe landbouwmachines gebruiken. Door deze grote verandering verloren heel wat mensen hun werk op het plattenland. Zij gingen op een geven moment opzoek naar werk en kwamen toen in de steden terecht. De steden gingen hierdoor meer groeien. Er werden meerdere fabrieken gebouwd die veel werknemers aan kon nemen. De groei van de steden wordt ook wel verstedelijking of urbanisatie genoemd. Fabrieken hadden veel grondstoffen nodig en voor de stadbewoners moesten producten worden aangevoerd. Dit deden ze makkelijk en snel met stoomtreinen. Door de Industriële revolutie veranderen Groot-Brittannië in een samenleving die vooral draaide door industrie en handel. Het was de belangrijkste middel van bestaan. Deze samenleving werd de industriële samenleving genoemd. Deze tijd waarin deze mensen leefden noemen we de tijd van burgers en stoommachines.
Steeds meer mensen kochten de producten die gemaakt werden in fabrieken. De fabrieken hadden hierdoor altijd meer grondstoffen nodig, zoals rubber, tin, olie en koper. De meeste grondstoffen kwamen van andere werelddelen. Rond 1870 veroverden Europese industrielanden als Groot-Brittannië en Frankrijk grote gebieden in Afrika en Azië. Het uitbreiden van je eigen gebied om machtiger en rijker te worden noemen we Imperialisme.
Industrialisatie zorgde ervoor dat er veel geld werd verdiend. Dit werd helaas niet eerlijk verdeeld. De arbeiders verdienden te weinig om voor hun gezin te zorgen. Doordat ze niet rondkwamen moesten kinderen ook gaan werken in de fabrieken. Het leven van een fabrieksarbeider was heel erg zwaar. Kinderen en volwassenen werkten wel twaalf uur op een dag. het was gevaarlijke werk en je kon al heel snel gewond raken. Kinderarbeid was heel erg normaal in die tijd. De dokters en onderwijzers legden uit dat het werk voor de kinderen heel erg ongezond is en dat ze eigenlijk thuis horen te spelen en in de schoolbanken horen te zitten. De arbeiders waren heel erg ontevreden en gingen vakbonden oprichten. Dit waren verenigingen die met werkgevers gingen onderhandelen voor betere werkomstandigheden.