Hieronder een korte samenvatting van de paragraaf:
In Judea hadden Joden een godsdienst met één god, het jodendom. Na de kruisiging van van Jezus Christus in Jeruzalem in 30 n.C. stichtten zijn aanhangers een nieuwe godsdienst: het christendom.
Door een opstand tegen de Romeinen raakten veel joden verspreid over het Romeinse rijk.
Christenen verspreidden hun geloof in het hele rijk. Ze weigerde de Romeinse staatsgoden te vereren. Daarom verboden keizers het christendom.
Keizer Constatijn gaf de christenen godsdienstvrijheid. In 380 n.C. werd het christendom de belangrijkste godsdienst. Later werden zelfs andere godsdiensten verboden.