De eerste fabrieken

Vanaf 1760 begonnen de eerste fabrieken te ontstaan in Engeland. Veel mensen werkten in de fabrieken, deze mensen noemen we arbeiders. Arbeiders waren vaak arme mensen, voordat de fabrieken ontstonden werkten deze mensen vaak in de landbouw. In de winter, voordat er fabrieken waren, was er weinig werk, deze mensen ging dan geld verdienen met spinnen en weven. Deze spullen die gemaakt werden uit deze huisnijverheid, werden verkocht in de steden en dorpen.

Begin 1700 begon de bevolking in Engeland snel te groeien. Hierdoor kwam er meer vraag naar kleding, vooral naar kleding van katoen. Katoen (de ruwe katoen kwam uit de Engelse kolonies) was namelijk goedkoper dan wol en zat ook lekkerder dan wol.  Met de spinnewielen en weefgetouwen uit die tijd kon men niet genoeg stof maken. Men zocht dus naar een oplossing om snel en goedkoop veel stof te kunnen maken zodat er genoeg kleding kon komen voor de mensen.

Uitvinders uit Engeland ontwierpen nieuwe spin- en weefmachines. Deze werkten veel sneller, alleen waren te groot om in de huiskamer te gebruiken. De meeste mensen woonden immers in hele kleine huizen.

Ondernemers bedachten het idee om de machines in grote hallen te zetten, dan paste veel machines bij elkaar, zo ontstonden de eerste fabrieken. De fabrieken bouwden ze in de buurt van rivieren, dan kan men het water gebruiken om energie op te wekken, de machines werkten namelijk in het begin op de kracht van stromend water. Later werkten de machines op stoom (stoommachines).

Begrippenlijst:

Fabrieken: bedrijf waar met machines grote hoeveelheden producten worden gemaakt.

Huisnijverheid: werk dat mensen thuis voor een ondernemer doen om extra geld te verdienen.

Met de hand weven, 1747, Hogarth illustrating