Basisstof 5: De organen voor vertering.

Afbeelding 6. Speekselklieren in mondholte (schematisch)

Mondholte

Vertering begint in de mondholte. Hierin wordt het voedsel tot kleine stukjes vermaalt door te kauwen. Het eten wordt steeds kleiner gemaakt, maar de oppervlakte van het eten wordt groter waardoor enzymen beter werken. Het voedsel wordt al een stukje verteerd door de aanwezige enzymen in het speeksel die voedingstoffen vrijmaken. De enzymen breken zetmeel af waardoor glucose ontstaat. Speeksel wordt geproduceerd door de speekselklieren (zie afbeelding 6). Speeksel maakt niet alleen bacteriën dood, het zorgt ook ervoor dat voedsel gladder wordt waardoor je het makkelijker kan doorslikken.

 

 

Afbeelding 7. Slikken (schematisch)

Slikken

Als het voedsel klein genoeg is kan je het eten doorslikken (zie afbeelding 7). Eerst wordt het voedsel met de tong naar achter in de keelholte geduwd. Waardoor het eten via je slokdarm naar de maag vervoerd wordt, met behulp van peristaltische bewegingen. Tijdens het slikken neemt het slik reflex plaats. Hierbij gaat de huig dicht zodat er geen voedsel in je neusholte terecht komt. Het strottenklepje gaat dicht zodat er geen voedsel in de luchtpijp komt. Als de hierboven genoemde slik mechanismen niet goed functioneren dan verslik je je.

Afbeelding 8. Het verteringsstelsel van de mens (schematisch)

Slokdarm

Voedsel komt vanaf de mond in de slokdarm (zie afbeelding 8). Deze darm vervoert voedsel van de mond tot naar de maag. Het eten die we doorslikken valt niet zomaar in de slokdarm. Door voortdurend samentrekken en ontspannen van de kringspieren in je slokdarm wordt het voedsel geduwd in de richting van de maag. Dit wordt ook peristaltische bewegingen genoemd.

Maag

Het voedsel bevindt zich nu in de maag. De maag dient als een tijdelijke opslag plaats voor voedsel. De maag is constant in beweging, dat komt doordat de kringspieren en lengtespieren in de maagwand zich afwisselend samentrekken en ontspannen. Hierdoor wordt het maagzuur gemengd met het voedsel wat je inslikt. Maagsapklieren (zie afbeelding 9). produceren het maagzuur.

Afbeelding 9. De maag (schematisch)

 

Maagsap bestaat onder andere uit water, maagzuur en enzymen die eiwit verteren. Het maagzuur zorgt voor een heel lage pH-graad in de maag. Vanwege het zure omgeving gaan alle bacteriën die op het voedsel zaten dood. Aan het eind van je maag zit een kringspier: de maagportier (zie afbeelding 9). Deze kringspier kan de uitgang van de maag afsluiten. De maagportier laat telkens maar kleine hoeveelheden voedsel door naar de twaalfvingerige darm.

 

Twaalfvingerige darm

In de twaalfvingerige darm eindigen de afvoerbuizen van de lever en de alvleesklier (zie afbeelding 10). De lever produceert gal. Gal wordt tijdelijk opgeslagen in de galblaas (geen klier) en wordt vervoerd naar de twaalfvingerige darm via de galbuis.

Afbeelding 10. Verteringsorganen in de buikholte (schematisch)

 

Vetten mengen niet met water, maar vormen grote druppels. De vetten worden door gal niet verteerd. Gal verdeelt de grote vetdruppels in kleinere vet druppels zodat de oppervlakte vergroot wordt. Dit wordt ook emulgeren genoemd. Hierdoor kunnen enzymen beter op het vet inwerken en het vet sneller verteren.

Alvleesklier

De alvleesklier produceert alvleessap. Alvleessap bevat verschillende enzymen die eiwitten, koolhydraten en vetten verteren. In de twaalfvingerige darm worden gal en alvleessap met de voedselbrij gemend.

Afbeelding 11. De bouw van de dunne darm (schematisch)

Dunne darm

In de wand van de dunne darm liggen darmsapklieren die darmsap produceren. Darmsap bevat verschillende enzymen die de vertering van eiwitten en koolhydraten afmaken. Zodat de verteringsproducten (voedingstoffen) daarna in het bloed opgenomen wordt.

Hier vindt het belangrijkste deel van de spijsvertering plaats. Tot nu zijn er allerlei verteringssappen aan de voedselbrij toegevoegd. Alle verteringssappen bevatten veel water. Hierin zijn allerlei voedingsstoffen en verteringssappen opgelost. De wand van de dunne darm (zie afbeelding 11) is sterk geplooid. De darmplooien hebben weer uitstulpingen: de darmvlokken.

De dunne wand van de darmplooien en darmvlokken zorgen voor een grote oppervlakte waarbij het grootste deel van het water met de voedingsstoffen en verteringsproducten in het bloed opgenomen worden. In de darmvlokken zitten bloedvaten. Het bloed stroomt door de darmvlokken via de portader naar de lever en vervolgens door het hele lichaam.

Bekijk de kennisclip hieronder vanaf 3:53 - 8:04 als je nog een visuele uitleg zou willen met gesproken tekst over de verteringsklieren en verteringssappen.

Blindedarm

Vlak onder de plek waar de dunne darm overgaat naar de dikke darm, bevindt de blindedarm. Aan de onderkant van de blindedarm zit een wormvormig aanhangsel (zie afbeelding 12).

Afbeelding 12. Darm onderdelen schematisch)

 

Dikke darm

Een waterige brij van onverteerde voedselresten komt terecht in de dikke darm (zie afbeelding 12). De dikke darm haalt een groot deel van het overgebleven water uit de brij. De brij van onverteerde voedselresten wordt daardoor ingedikt. Als er onvoldoende water opgenomen wordt dan spreken we van diarree. In de dikke darm bevinden er ook bacteriën enzymen kunnen produceren om cellulose te verteren. Zonder de darmbacteriën kunnen mensen het cellulose (plantaardige celwand) niet verteren. Deze bacteriën maken extra glucose vrij en produceren ook vitamina K. Via de darmwand komen deze voedingsstoffen in het bloed.

Endeldarm en Anus

Onverteerde ingedikte voedselresten noemen we ontlasting. Ontlasting wordt tijdelijk opgeslagen in de endeldarm (zie afbeelding 12). De uitgang van de endeldarm wordt afgesloten door de anus. De anus (zie afbeelding 12) is een kringspier. Wanneer de endeldarm gevuld is krijg je aandrang om te poepen. Poepen doe je door de kringspier te ontspannen. Hierdoor pers je de endeldarm helemaal leeg.

 

Ga nu aan de slag met de oefeningen die bij deze basisstof horen!

Heb je nog moeite basisstof 5?  Dan kan je verder aan de slag gaan met de extra oefeningen.

Vind je de opdrachten te makkelijk? Dan kan je verder oefenen met de verdiepende opdrachten.