Theorieën

De wetenschap heeft nagedacht over hoe criminaliteit of crimineel gedrag kan ontstaan. 
Ze hebben hier diverse theorieen over. Een theorie is een ander woord voor een verzameling van bedenksels, stellingen en mogelijke verklaringen van iets dat ze hebben onderzocht.

We bespreken vijf theorieen. 

  1. De persoonlijkheidstheorie: Heeft voornamelijk te maken met hoe Sigmund Freud over de mens dacht. Hij stelde dat een mens maar twee dingen wil. Seks en geweld. Als ons geweten, onze zelfcontrole niet zo goed werkt en we kunnen ons niet inhouden dan ben je eerder in staat om geweld te plegen of een andere misdaad. 
  2. De bindingstheorie: Heeft te maken met de mensen om ons heen. Als we veel vrienden en familie hebben die een beetje op ons let, dan ga je minder snel iets stoms doen. Als er niemand op je let of niemand  hebt die voor je zorgt dan is er weinig sociale controle
  3. De aangeleerd-gedrag-theorie: Heeft te maken met welke normen, waarden en gewoontes jou aangeleerd zijn. Door je ouders, omgeving, vrienden of school. Leer je thuis dat stelen helemaal niet zo erg is of dat je altij de 'eerste klap uit moet delen' dan is de kans dat je dat dan ook gaat doen best groot. 
  4. De ettiketteringstheorie: Als je een plakkertje of etiketje krijgt waarop staat dat jij alleen maar kan mislukken. Oftewel: Iedereen om je heen denkt dat jij vast de criminaliteit ingaat, dan is de kans groot dat je daarvoor kiest. Als je bijvoorbeeld in een hele slechte wijk bent opgegroeid of als je ouders in de gevangenis zitten. 
  5.  De gelegenheidstheorie: Heeft te maken met, je raadt het al, gelegenheid. Omdat de mogelijkheid er is om een misdaad te plegen en de pakkans is laag of helemaal weg, dan durven mensen eerder een misdrijf te plegen.  

Roken is ook aangeleerd gedrag