Je bent herkenbaar aan je voor- en achternaam. Maar niet alleen daaraan. Een heleboel eigenschappen maken je tot wie je bent, geven je een identiteit. In deze opdracht bekijk je die eigen identiteit en vraag je je af bij welke groepen in je wijk, dorp of stad die identiteit aansluit.
► Maak opdracht 1 t/m 3
Opdracht 1
Wie ben ik? Ga op zoek naar je eigen identiteit. De identiteit bestaat uit gegevens, eigenschappen en kenmerken die jou samen maken tot wie je bent, die je onderscheiden van anderen.
Stel dat je roodharig bent, geboren op 12 oktober 2005 in . . . . , 1,80 m lang, 70 kilo, relaxed, gameverslaafd, dol op aardrijkskunde, aardig voor je moeder en ook nog eens muzikaal. Dan geeft dat samen een aardig beeld van je, daarmee ben je goed te onderscheiden van anderen.
Afzonderlijk zegt het niet zoveel. Er zijn wel meer roodharigen of gameverslaafden. En er zijn er ook nog wel een paar die aardig voor hun moeder zijn of dol op aardrijkskunde.
Maak een mindmap van jouw identiteit. Probeer je beeld zo compleet mogelijk te maken.
Gebruik eventueel eigenschappen die anderen, familie en vrienden, aan je toeschrijven.
Opdracht 2. Wie zijn wij? Waar hoor ik bij? Met welke groep mensen voel je de grootste verbondenheid? Welke kenmerken, eigenschappen en gegevens deel je met deze groep? Denk bijvoorbeeld aan:
nationaliteit (bij welk volk of land hoor je?)
etniciteit (bevolkingsgroep met gezamenlijke afkomst en cultuur)
religie (welk geloof hang je aan?)
taal/dialect (welke taal of talen spreek je?)
woonplaats/wijk (waar ben je thuis?)
sportieve voorkeur (supporter van ... )
muzikale voorkeur (fan van ... )
mentaliteit, dat is het denk- en gedragspatroon van personen en groepen
Opdracht 3.
Je hebt met opdracht 1 en 2 al antwoord gegeven op 'wie ben ik?' En op 'wie zijn wij?' Daarmee komt automatisch de vraag naar boven 'wie zijn zij?' Met die gedachtesprong ontstaat er eigenlijk in jouzelf al een grens, ook al is dat nog geen grens met een slagboom. Toch zijn er in ieders leven 'anderen' waar je minder tijd mee doormaakt. Bij de ene buurvrouw loop je bijvoorbeeld zo naar binnen, bij de ander kom je eigenlijk nooit. Je hebt bij de introductie al geleerd dat grenzen soms bergen of rivieren zijn, maar taal, religie, gewoontes en gebruiken, culturele verschillen, kunnen ook grenzen opwerpen. Hoe zit dat bij jou? Geef voorbeelden van 'grenzen' door:
Verschillen in afkomst.
Culturele verschillen, in taal, godsdienst, gewoontes of gebruiken.
Verschillen in de buurt. Denk aan ouderen-jongeren, oorspronkelijke bewoners-nieuwkomers, enz.