Als je s'avonds naar boven kijkt zie je een groot zwart vlak met allemaal witte punten. Je kijkt naar de ruimte. De ruimte wordt ook wel het heelal genoemd en er zitten "in" de ruimte planeten, sterren, planeetstelsels en nog meer voorwerpen. Al deze voorwerpen vallen onder het woord hemellichamen. Wij zien het als een vlak, maar dat is natuurlijk niet zo. We zijn aan alle kanten omringt door ruimte en hemellichamen. De hemellichamen bestaan uit materie. Dat woord heb je in les 1 geleerd, maar tussen de hemellichamen in zit (bijna) geen materie.
In de ruimte, tussen hemellichamen in, is bijvoorbeeld geen lucht. Je kan in de ruimte dus geen adem halen, er zijn geen deeltjes die je in je lichaam kan zuigen. Vroeger dacht men dat de ruimte vacuüm was, dat er helemaal niks was. Dat blijkt niet waar te zijn, in de ruimte is er wel plasma tussen hemellichamen in. Echter kunnen wij niks met die plasma, dus vinden mensen dat er "niks" is.
Op aarde hebben we echter een laag lucht om onze aarde heen. Deze laag met lucht noemen we de atmosfeer. De atmosfeer:
- Houdt zonnestralen tegen
- Laat licht door
- Houdt warmte vast
De atmosfeer bevat:
•Stikstof (78%)
•Zuurstof (21%)
•Koolstofdioxide (0,035%)
•Waterdamp (overige %)
•Edelgassen (overige %)
Al die deeltjes/stoffen in de atmosfeer samen noemen we lucht.
Lucht is niet altijd overal hetzelfde. Je hebt vast wel eens gehoord van vochtige lucht of droge lucht. Dit is lucht met meer of minder waterdamp. Er bestaat ook ijle lucht. Hoe hoger je komt (en dus dichter bij de ruimte) hoe minder lucht er is. Hoe meer je richting de ruimte gaat, hoe minder deeltjes er zijn en hoe minder zuurstof deeltjes je binnen krijgt per inademing. Daarom hebben mensen op hoge plekken (berg) meer moeite met ademhalen en bewegen, er is daar namelijk minder zuurstof dan ze gewend zijn.