Je hebt geleerd over materie, deeltjes en hoe ze bewegen onder invloed van temperatuur. Gebruik die kennis om de volgende vraagstukken op te lossen!
Nu gaan alle bekertjes in de vriezer. Zie tabel voor verdere informatie.
Wat voor invloed heeft het toevoegen van zout op het vriespunt van water?
IJs |
Bekertje 1 (0 g zout) |
Bekertje 2 (1,5 g zout) |
Bekertje 3 (3 g zout) |
Bekertje 4 (4,5 g zout) |
Bekertje 5 (6 g zout) |
IJs bij 0,5 °C |
Nee |
Nee |
Nee |
Nee |
Nee |
IJs bij |
Ja |
Nee |
Nee |
Nee |
Nee |
IJs bij |
Ja |
Nee |
Nee |
Nee |
Nee |
IJs bij |
Ja |
Ja |
Nee |
Nee |
Nee |
IJs bij |
Ja |
Ja |
Ja |
Nee |
Nee |
EXTRA UITDAGING - Moleculen noteren
Zoals je in de les hebt gehoord, kan je van atomen moleculen maken. Sommige moleculen ken je misschien al: H2O is water en CO2 is koolstofdioxide. Die cijfers en letters zijn eigenlijk een soort afkorting. In plaats van water, diwaterstofmonoxide of een andere lange naam op te schrijven, schrijven we H2O. Om te leren hoe je zelf ook moleculen kan afkorten, moet je eerst begrijpen hoe we de getallen noemen en opschrijven.
Voorbeeld: diwaterstofmonoxide, bevat 2 cijfers. Die 2 cijfers vertellen ons hoeveel van elk atoom er in 1 molecuul gaan.
1 = mono
2 = di
3 = tri
4 = tetra
5 = penta
6 = hexta
7 = septa
8 = octa
9 = nona
10 = deca
diwaterstofmonoxide betekent dus 2 waterstof 1 oxide. In het periodiek systeem kan je vinden dat waterstof wordt afgekort met H en oxide met O. diwaterstofmonoxide wordt dus 2H1O, MAAR ergens in de geschiedenis van de wereld heeft iemand bedacht dat de cijfertjes áchter hun atoom moeten. 2H1O wordt dan H2O1. En toen bedacht iemand dat we de 1 niet opschrijven: H2O.
Oefen zelf met de volgende moleculen. Kort ze af, met behulp van de informatie hierboven én het periodiek systeem.
1. Koolstofmonoxide
2. Distikstoftrioxide
3. Natriumchloride
4. Waterstoftrioxide
5. Zwaveldioxide
6. Fosfortrichloride