Verwerking 1

Je hebt geleerd over materie, deeltjes en hoe ze bewegen onder invloed van temperatuur. Gebruik die kennis om de volgende vraagstukken op te lossen!

  1. Uit welke drie onderdelen bestaan atomen?
  2. Kan je in je lichaam de 3 fasen terug vinden? Zo ja, waar? Gebruik in je antwoord de woorden Gas, Vloeistof en Vaste stof.
  3. Wat is het verschil tussen een zuivere stof en een mengsel? Zit er ook verschil in het kookpunt en smeltpunt? Zo ja, leg uit.
  4. In de gasfles zit vloeibaar propaan. Als je de gaskraan opendraait, dan stroomt er gasvormig     propaan uit de fles. Noteer de naam van de faseovergang in de gasfles.
  5. Welke warmtebronnen kan je allemaal in je huis vinden?
  6. Leg uit waarom het in een pan met water op het vuur kan "regenen". En gebruik hierbij de woorden: verdampen, condenseren, vloeistof en gas.
  7. Hoe noem je meerdere atomen bij elkaar?
  8. Paul onderzoekt welk effect zout heeft op het vriespunt van water. Hij doet kraanwater in vijf plastic bekertjes en voegt daaraan verschillende hoeveelheden zout toe. In elk bekertje zet hij een thermometer.

Nu gaan alle bekertjes in de vriezer. Zie tabel voor verdere informatie.

Wat voor invloed heeft het toevoegen van zout op het vriespunt van water?

IJs

Bekertje 1 (0 g zout)

Bekertje 2 (1,5 g zout)

Bekertje 3 (3 g zout)

Bekertje 4 (4,5 g zout)

Bekertje 5 (6 g zout)

IJs bij 0,5 °C

Nee

Nee

Nee

Nee

Nee

IJs bij
0
°C

Ja

Nee

Nee

Nee

Nee

IJs bij
-0,5
°C

Ja

Nee

Nee

Nee

Nee

IJs bij
-1
°C

Ja

Ja

Nee

Nee

Nee

IJs bij
-1,5
°C

Ja

Ja

Ja

Nee

Nee

 

EXTRA UITDAGING - Moleculen noteren

Zoals je in de les hebt gehoord, kan je van atomen moleculen maken. Sommige moleculen ken je misschien al: H2O is water en CO2 is koolstofdioxide. Die cijfers en letters zijn eigenlijk een soort afkorting. In plaats van water, diwaterstofmonoxide of een andere lange naam op te schrijven, schrijven we H2O. Om te leren hoe je zelf ook moleculen kan afkorten, moet je eerst begrijpen hoe we de getallen noemen en opschrijven.

Voorbeeld: diwaterstofmonoxide, bevat 2 cijfers. Die 2 cijfers vertellen ons hoeveel van elk atoom er in 1 molecuul gaan.

1 = mono

2 = di

3 = tri

4 = tetra

5 = penta

6 = hexta

7 = septa

8 = octa

9 = nona

10 = deca

diwaterstofmonoxide betekent dus 2 waterstof 1 oxide. In het periodiek systeem kan je vinden dat waterstof wordt afgekort met H en oxide met O. diwaterstofmonoxide wordt dus 2H1O, MAAR ergens in de geschiedenis van de wereld heeft iemand bedacht dat de cijfertjes áchter hun atoom moeten. 2H1O wordt dan H2O1. En toen bedacht iemand dat we de 1 niet opschrijven: H2O.

Oefen zelf met de volgende moleculen. Kort ze af, met behulp van de informatie hierboven én het periodiek systeem.

1. Koolstofmonoxide

2. Distikstoftrioxide

3. Natriumchloride

4. Waterstoftrioxide

5. Zwaveldioxide

6. Fosfortrichloride