Warmte energie heeft een heleboel invloed op de wereld om ons heen. Echter hebben we het niet vaak over "de warmte" van iets. Daar hebben we een maat bedacht; temperatuur. De temperatuur van iets geeft aan hoe warm iets is. In Nederland drukken we temperatuur uit in graden Celsius.
De temperatuur meet je met een thermometer. Vroeger zat er in thermometers kwik of een andere vloeistof. Als de omgeving warmer werd, wilden de deeltjes in de thermometer ook bewegen en uit elkaar, maar dat kon niet. Daarom steeg de vloeistof in de thermometer, hoe hoger de vloeistof kwam, hoe hoger de temperatuur.
Tegenwoordig hebben we veel meer manieren van de temperatuur meten. Er zijn een soort lasers, waarmee de straling wordt gemeten en de temperatuur wordt bepaald. Er zijn ook thermometers die je ín je product moet stoppen (vaak gebruikt in de keuken), waarbij geleiding wordt gebruikt om de temperatuur te meten.
De schaal van Celsius is gebaseerd op het kookpunt en smeltpunt van water. Celsius heeft het moment waarop water bevriest/smelt 0 genoemd. Het moment waarop water kookt heeft hij 100 genoemd. Hij heeft de temperatuur tussen 0 en 100 opgedeeld in 100 stukjes van 1 graad. Maar! Niet alle stoffen koken en smelten bij 0 en 100 graden Celsius. Alcohol bijvoorbeeld kookt al bij 78 graden Celsius en bevriest pas bij -114 graden Celsius.
Bij een zuivere stof zijn er het kookpunt en het smeltpunt. Dit is het moment waarop een stof smelt/bevriest of kookt. Dat moment verschilt per stof. Bij een mengsel heet dit een kooktraject en smelttraject. Doordat het een mengsel van meerdere stoffen is, zal niet alles op één temperatuur smelten/bevriezen of koken. Het traject (proces) vindt dus plaats op meerdere temperaturen en duurt langer.