Opdracht 1

Om iets te kunnen horen, heb je geluid nodig. Geluid komt van een geluidsbron.
Voorbeelden van geluidsbronnen zijn je stem (stembanden) of een luidspreker.

De geluidsbronnen geven geluidstrillingen af die via een tussenstof van de geluidsbron naar je oor gaan. De oorschelp vangt het geluid op.In het slakkenhuis worden de geluidstrillingen omgezet in elektrische stroompjes die via de gehoorzenuw naar je hersenen gaan.Je hersenen vertalen de stroompjes: je hoort iets.

Geluid is dus 'iets' wat met een bepaalde snelheid beweegt. Maar wát is dat dan? Wát beweegt er dan? Waarschijnlijk weet je het wel, maar het antwoord is trillingen. Geluid is niets anders dan lucht dat afwisselend wordt samengeduwt en dan weer uit gerekt. De luchtdrukt veranderd dus een heel klein beetje deze trilbeweging zet andere lucht moleculen weer in beweging en zo plant het geluid zich voort.

Klik op de afbeelding hier onder om een filmpje te bekijken over geluidsgolven en lucht:

Klik voor video over geluidsgolven

Simpele experimenten

Voer nu in je groepje de volgende twee simpele experimenten uit. Misschien ken je ze wel:

  1. Span een stuk huishoudfolie over een bekerglas, mooi strak. Leg nu op de bovenkant van het folie een beetje rijst of iets dergelijks kleins en lichts. Zet het bekerglas dan in de buurd van een geluidsbron zoals een speaker van je laptop of je telefoon. Doe dan muziek aan en kijk wat de korreltjes boven op doen. Probeer eens verschillende soorten muziek: Snel en langzaam, hoog en laag. Wat zie je gebeuren?
  2. Blaas een ballon op en houdt deze tegen je mond of een geluidsbron. Iemand anders voelt de ballon aan de andere kant, terwijl er geluid op de ballon gemaakt wordt. Wat voelt iedereen? Wat gebeurd er als je hoger of lager gaat praten?