Bij de inademing (inspiratie) wordt het middenrif (diafragma) afgeplat. Hierdoor wordt het volume van de borstholte vergroot. Borst- en longvlies worden meegetrokken en in de longen ontstaat een begatieve druk en lucht stroomt de luchtwegen in.
Wanneer je actiever bent gebruik je naast het afplatten van je middenrif, de buitenste tussenribspieren die de ribben omhoog trekken.
Bij extra diep inademen trekken hulpademhalingsspieren in de hals en de schoudergordel de ribben verder omhoog.
Bij de uitademing (expiratie) ontspannen de spieren die bij de inademing zijn aangespannen. Het middenrif veert terug en de ribben vallen naar beneden (geholpen door de zwaartekracht). Door de volumeverkleining wordt lucht uit de longen geperst en stroomt deze uit de luchtwegen. Uitademing wordt ondersteund door de elasticiteit van de longblaasjes.
Geforceerde uitademing (fluiten, blazen, zingen, hijgen) komt tot stand door aanspannen van buikspieren (middenrif komt verder omhoog) en van de binnenste tussenribspieren (extra daling van de ribben).
Het ademautomatisme is een reflexmatig proces dat ademfrequentie en diepte van de ademhalingen bepaalt. Het ademhalingscentrum in je hersenstam reguleert de reflex. Het koolstofdioxide gehalte in het bloed prikkelt het ademcentrum.
Inademen (inspiratie) is altijd een actief proces, aangezien een spier samentrekt (middenrif = diafragma en evt tussenribspieren). Uitademen (expiratie) is in ontspannen toestand een passief proces, maar actief tijdens actie. Dan span je namelijk buikspieren en tussenribspieren en evt hulpademhalingspieren aan.
Onderbrekingen van het ademritme gebeurt door zuchten, gapen, slikken, niezen, hikken, braken en persen.
Bron: website.thiememeulenhoff.nl