Verwijswoorden wijzen vooruit of terug naar woorden, woordgroepen of zinnen.
Het antecedent (datgene waarnaar verwezen wordt) bepaalt welk verwijswoord je moet gebruiken. Bij woordgroepen wordt dat bepaald door het kernwoord.
Bekijk de video.
Bij verwijzingen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden maken we onderscheid tussen mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden (het-woorden).
hij en zijn verwijzen naar mannelijke (m) woorden
zij en haar verwijzen naar vrouwelijke (v) woorden
het en zijn naar onzijdige (o) woorden
Die en deze verwijzen naar de-woorden en dat en dit naar het-woorden.
Voorbeelden:
Hij kende de weg goed omdat hij die/deze al vaak had gereden.
Als je het fornuis wil verkopen moet je dat/dit maar op Marktplaats zetten.
Opmerking: Namen van landen en steden zijn onzijdig.
Als je twijfelt over het geslacht van een woord, kun je een woordenboek raadplegen of gebruikmaken van de website: www.inventio.nl/genus
Hierna vind je uitleg en voorbeelden:
over het gebruik van dat of wat;
over het gebruik van wie of waar;
over het gebruik van hun, hen of ze;
over onjuiste en slordige verwijswoorden.
Dat of wat?
Dat gebruik je als je verwijst naar het-woorden. Voorbeeld: Het werk achter de kassa dat zij regelmatig doet, levert haar niet veel op.
Wat gebruik je:
na onbepaalde voornaamwoorden als veel, niets, iets, alles en het enige;
na de overtreffende trap: het beste wat, het eerste wat, het liefste wat;
als je wat kunt vervangen door datgene wat: Ik zie, ik zie wat jij niet ziet;
als wat verwijst naar een hele zin: Zij zat telkens te lachen, wat de leraar irriteerde.
Wie of waar?
Verwijzen naar personen: voorzetsel + wie Voorbeeld:
De jongen met wie ik op vakantie ga.
Verwijzen naar zaken/dingen: waar + voorzetsel Voorbeeld: Het probleem waarover wij debatteerden.
Hun, hen of ze?
Hun gebruik je als:
bezittelijk voornaamwoord meervoud: Hun oma woont bij mij om de hoek.
als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel:
Je moet hun vragen of ze ook komen.
Hen gebruik je als:
als lijdend voorwerp:
Ik zie hen al van verre aankomen.
na een voorzetsel:
Wij zouden dat ook van hen krijgen.
Opmerkingen: Hun mag je nooit als onderwerp gebruiken.
Als je niet zeker weet of je hun of hen moet gebruiken, kun je altijd ze gebruiken.
Onjuiste of slordige verwijswoorden
Taalfouten kunnen ontstaan bij het gebruiken van verwijswoorden.
We maken onderscheid tussen onjuiste en slordige verwijswoorden.
Voorbeelden van onjuiste verwijswoorden:
Hem werd een contract aangeboden die nogal wat onduidelijkheden bevatte. Die moet zijn dat, want het is het contract (o).
De scholier stelde de staatssecretaris voor een probleem wat ze niet direct kon oplossen. Wat moet zijn dat, want het is het probleem (o).
De Nederlandse scholierenbevolking heeft zijn stem laten horen. Zijn moet zijn haar, want bevolking is een vrouwelijk woord (v).
Dat is het beste dat ik ooit gedaan heb. Dat moet zijn wat, want na de overtreffende trap gebruik je wat.
Ze doen waar hun zin in hebben. Hun moet zijn ze. Hun mag je niet als onderwerp gebruiken.
Voorbeelden van slordige verwijswoorden:
Het moet altijd duidelijk zijn waarnaar een verwijswoord verwijst. Wat niet mag, is dat een verwijswoord verwijst naar iets wat niet in de tekst staat. Voorbeeld:
Literatuur in 4 havo is vaak lastig. Ze zijn niet voor elke leerling leuk om te lezen
(ze verwijst iets wat niet in de tekst staat namelijk naar boeken).
Het moet altijd duidelijk zijn waarnaar wordt verwezen, kortom het moet duidelijk zijn wat het antecedent is. Voorbeeld:
Er ontstonden toch enkele relletjes ondanks de goede organisatie. Daarvoor moet men waardering hebben (daarvoor is dat het feit dat er rellen ontstonden of de goede organisatie).
Een verwijswoord mag niet naar een deel van een woord verwijzen. Voorbeeld:
Er is niet veel belangstelling in Nederland voor wat de waterpoloƫrs op dat gebied internationaal presteren (op dat gebied verwijst naar waterpolo).