Stel de wie-, wat-, waar-, wanneer- en hoe-vragen en beantwoord ze.
Zoek in de mediatheek, thuis en op internet naar informatie.
Noteer de bronnen.
Formuleer je hoofdgedachte en stel je doel (informeren of overtuigen) vast.
Bij een betoog: Waar wil ik mijn klasgenoten van overtuigen?
Bij een beschouwing of uiteenzetting: Wat wil ik dat ze aan het eind weten?
Bepaal de deelonderwerpen.
Maak gebruik van een structuur.
Bij een betoog: publiek met standpunt van twijfel of tegenovergesteld standpunt.
Bij een beschouwing of uiteenzetting: voor- en nadelenstructuur, verklaringsstructuur, opvattingenstructuur, probleem-oplossingstructuur en verleden-heden-toekomststructuur.
Verdeel je informatie over inleiding, middenstuk en slot.
Zie voor aanwijzingen het onderdeel Opbouwspreekbeurt (inleiding-middenstuk-slot).