Wanneer je wilt vertellen dat iets al gebeurd is, gebruik je een voltooid deelwoord in een zin. Voltooid betekent dat iets af is, er gebeurt daarna niets meer. Een voltooid deelwoord begint bijna altijd met ge-, maar kan ook beginnen met be-, ver-, ont-, of her-. Als een voltooid deelwoord begint met be-, ver-, ont-, of her-, komt er niet nog extra ge- ervoor.
Een voltooid deelwoord eindigt meestal op -en bij de sterke werkwoorden.
Een voltooid deelwoord eindigt altijd op een -t of -d bij de zwakke werkwoorden.
Voorbeeld:
Sterke werkwoorden | |
helpen zingen bevriezen verzinnen ontwerpen |
geholpen gezongen bevroren verzonnen ontworpen |
Zwakke werkwoorden | |
werken bedanken vertellen ontwikkelen herkauwen |
gewerkt bedankt verteld ontwikkeld herkauwd |
Bij een voltooid deelwoord hoort altijd een hulpwerkwoord in de zin. Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat verandert als je de zin bijvoorbeeld in een andere tijd zet, dus de persoonsvorm.
De meeste voorkomende hulpwerkwoorden zijn: zijn, hebben en worden.
Voorbeeldzinnen:
Tim wordt door de reddingswerkers gezocht.
Het vliegtuig is veilig geland.
De kinderen hebben erg hard gewerkt op school.
Ik ben van de trap gevallen.
Een sterk werkwoord in de voltooide tijd is: ge+ stam +en
Een zwak werkwoord in de voltooide tijd is: ge+stam+t of d​