Visie

In het taalonderwijs krijgt spelling veel aandacht. Op de basisschool, in de onderbouw van de middelbare school, maar ook in de bovenbouw. Spelling wordt vaak onderwezen in de vorm van dictees en invuloefeningen. Toch blijven de leerlingen veel fouten maken. Hier zijn verschillende redenen voor. Een reden is dat leerlingen de zin van correct spellen niet inzien; het ontbreekt hun aan een ‘spellinggeweten’ (Bonset, de Boer & Ekens, 2019, p.143). Een tweede reden is dat leerlingen tijdens het schrijven vaak te veel bezig zijn met de inhoud, waardoor ze niet voldoende aandacht geven aan spelling. De laatste reden is dat leerlingen het onderliggende leersysteem van spelling niet beheersen. Een uitzondering is werkwoordspelling. Deze kan best onderwezen worden met stappenplannen. Het is wel van belang dat de leerlingen duidelijk worden gewezen op de relevantie van die kennis (Bonset, de Boer & Ekens, 2019).

Het inzetten van een digitaal leerarrangement biedt kansen in het onderwijs. Daarbij heeft een effectieve les een weldoordachte opbouw en verloopt volgens bepaalde stappen (Berben, 2020, p. 41). De leerlingen werken in stappen op eigen tempo en niveau aan het onderwerp en krijgen na het maken van oefeningen gelijk resultaat. Dat kan leerlingen motiveren, omdat ze dan snel zien hoe ze het gemaakt hebben. De lessen worden effectief en efficiënt, omdat de leerlingen achterelkaar aan één onderwerp werken en ook weten wat van hen verwacht wordt. Door twee groepen te maken wordt er gedifferentieerd in instructie en verwerking. Op deze manier probeer ik ervoor te zorgen dat alle leerlingen optimaal leren (Berben & van Teeseling, 2020). De toetsing is voor iedere leerling hetzelfde. Daar heb ik niet in gedifferentieerd, omdat alle leerlingen uiteindelijk dezelfde kennis moeten beheersen.

De leerlingen krijgen als eerst een inleiding te zien, waarin een introductie over het leerarrangement staat. In de inleiding staat er ook een vraag voor de leerlingen. Door deze vraag probeer ik voorkennis te activeren. Vervolgens staan de leerdoelen van het leerarrangement en de planning. Dit is de oriëntatiefase. Het is van belang om lesdoelen te formuleren en het lesprogramma te benoemen. Hierdoor worden leerlingen zich beter bewust van hun eigen leerproces en kunnen het geleerde beter toepassen in andere situaties (Berben & van Teeseling, 2020, p. 42). Onder het kopje met de leerdoelen begin ik met een vraag waarbij leerlingen aan het denken worden gezet over het nut van de leerstof. Nadat de leerlingen de vraag hebben beantwoord, leg ik uit waar ze deze theorie nodig voor zullen hebben. Op deze manier geef ik betekenis en zorg ik voor een effectieve les.

Daarna gaan ze verder met een instaptoets. Op deze manier zie ik ongeveer het niveau van elke leerling. Aan de hand van het resultaat van die instaptoets worden de leerlingen verdeeld in twee groepen. Dit doen ze leerlingen zelf. Zo is elke leerling individueel aanspreekbaar en kan ik verschillende groepen tegelijkertijd in de gaten houden (Berben & van Teeseling, 2020). Daarna volgt de uitleg voor zowel groep 1 als groep 2. Dit is de derde fase. In groep 1 krijgen leerlingen meer ondersteuning. Bijvoorbeeld extra filmpjes, extra uitleg en extra ondersteuning in de oefeningen. Op deze manier probeer ik het IGDI-model goed toe te passen. Ik geef ze extra begeleiding en verlengde instructie (Berben & van Teeseling, 2020). Elke les krijgen de leerlingen uitleg met voorbeeldzinnen en oefeningen. Na het maken van de oefeningen krijgen ze gelijk het resultaat en heb ik feedback gezet. Op deze manier heb ik zicht op het leerproces. Ook heb ik een kennisclip gemaakt ter ondersteuning.

Vanuit een constructivistisch georiënteerde didactiek wordt een leerling gezien als een actief, zelfstandig en zelfverantwoordelijk persoon. Effectieve verwerking van informatie tot persoonlijke kennis veronderstelt activiteit van de leerling zelf. Kennis ontstaat pas wanneer een leerling iets doet met de informatie (van der Veen & van der Wal, 2016, p. 147). Een voorbeeld daarvan is een oefening die ik in mijn Wikiwijs heb gezet ‘haal de foute werkwoorden uit de tekst en verbeter ze’. Er staat een nieuwsbericht waar ik de werkwoorden fout in heb gezet. De leerlingen moeten de foute werkwoorden noteren en verbeteren. Zo doet de leerling ook echt iets met de informatie (uitleg) die ze ervoor hebben gelezen. Verder heb ik tussendoor open vragen gesteld waarbij leerlingen op hun eigen tempo de vragen kunnen beantwoorden. Ook heb ik gebruik gemaakt van de educatieve tool 'Quizizz'. De leerlingen kunnen deze oefening maken voor extra ondersteuning.

Om de leerlingen te motiveren, heb ik bij mijn uitleg een kopje met 'filmpje' en 'tekst'. De leerlingen mogen zelf kiezen of ze het filmpje bekijken of de uitleg lezen. Op deze manier geef ik de leerlingen de mogelijkheid om op hun eigen manier de les te volgen en dus te motiveren. Om aan te sluiten bij de belevingswereld van de leerlingen heb ik bij een oefening een onderwerp uitgekozen dat bekend is voorveel van mijn leerlingen. Veel van de leerlingen hebben een buitenlandse achtergrond en wonen niet heel lang in Nederland. De oefening waarbij ze de foute werkwoorden uit de tekst moeten halen is een stuk tekst betreft migranten.

Aan de hand van de Taxonomie van Bloom heb ik geprobeerd om de moeilijkheidsgraad van de vragen te onderscheiden. Dit geldt voor de instaptoets, de oefeningen tussendoor en de eindtoets. De vragen zijn vooral gericht op het ‘onthouden, begrijpen, toepassen, analyseren en een deel evalueren’. De leerlingen krijgen bijvoorbeeld vragen waar ze de fouten moeten vinden en verbeteren of werkwoordspelling moeten toepassen. Op deze manier heb ik geprobeerd de vragen vorm te geven (Berben & van Teeseling, 2020).

De eindtoets maken de leerlingen in Google Forms. Dat is een software die aangeboden wordt door Google. De toets is in de vorm van een vragenlijst met open vragen. Vier van de zes denkniveaus van de Taxonomie van Bloom komen hier weer terug. Onthouden: leerlingen krijgen vragen waar ze de informatie die ze gekregen hebben moeten herinneren. Begrijpen: daarbij moeten ze ook uitleggen waarom ze dat antwoord geven op die vraag. Toepassen: ze krijgen vragen waar ze de geleerde stof moeten toepassen in een andere context. Tot slot, analyseren: er worden vragen gesteld waarbij ze moeten vergelijken, ondervragen en vinden (Berben & van Teeseling, 2020). De antwoorden zijn eenvoudig te zien in de software. Ook de puntentelling en de juiste antwoorden kunnen de leerlingen zien. Het resultaat is na de toets gelijk zichtbaar.