By clicking on the link below you will be directed to the British Council website. Here you can do three excercises (Matching, Multiple Choice & Filling The Gap) to test if you really learned something.
Good luck!
Zo beschrijf je hoe je woont:
I live in a flat. |
Ik woon in een flat. |
Sophie and Ben live on a farm. |
Sophie en Ben wonen op een boerderij. |
I live on a boat. |
Ik woon op een boot. |
I live in a detached house. |
Ik woon in een vrijstaand huis. |
Sophie and Ben live in a semi-detached house. |
Sophie en Ben wonen in een twee-onder-een-kapwoning. |
I live in a terraced house. |
Ik woon in een rijtjeshuis. |
I have got my own room. |
Ik heb mijn eigen kamer. |
I haven’t got a messy room. |
Ik heb geen rommelige kamer. |
I have got a bunkbed. |
Ik heb een stapelbed. |
I have posters on the walls. |
Ik heb posters aan de muren. |
I don’t have carpet on the floor. |
Ik heb geen tapijt op de vloer. |
I live here with my parents, my twin brothers and our dog. |
Ik woon hier met mijn ouders, mijn tweelingbroers en onze hond. |
I live here with my dad, my stepmother and my stepsisters. |
Ik woon hier met mijn vader, mijn stiefmoeder en mijn stiefzussen. |
Zo zeg je wat je ergens van vindt:
It is great / fantastic / wonderful / amazing. |
Het is geweldig / fantastisch / prachtig / verbazingwekkend. |
It looks terrible / awful. |
Het ziet er verschrikkelijk / vreselijk uit. |
I think our neighbour’s garden is nice. |
Ik vind de tuin van onze buren mooi. |
I don’t think Alexis’s room is very tidy. |
Ik vind niet dat de kamer van Alexis erg opgeruimd is. |