Spieren (werking)

Spieren worden korter als zij samentrekken. Een spier kan niet uit zichzelf weer lang worden, daarvoor heeft een spier hulp nodig van een andere spier. Die andere spier noem je de antagonist van de eerste spier.

Spieren zitten met pezen vast aan twee naast elkaar gelegen botten. De spier moet een gewricht overbruggen om beweging mogelijk te maken. Door samen te trekken, beweegt een spier twee botten naar elkaar toe.

Spiervezels

Als een spiervezel niet samengetrokken is, overlappen de dunne en de dikke draden elkaar slechts gedeeltelijk.

Als een spiervezel samentrekt, schuiven de dunne draden nog verder over de dikke draden heen, waardoor zij elkaar volledig overlappen. De tussenwandjes komen zo dichter bij elkaar te liggen en elk stuk van de spiervezel wordt daarmee korter.

Als meerdere spiervezels samentrekken, is het uiteindelijke resultaat; de hele spier wordt korter (en dikker).

Omdat een spier met een of meer pezen aan een bot vastzit, wordt het bot meegetrokken. Het resultaat daarvan is dat botten naar elkaar toe bewegen.