Cognitieve gedragstherapie is een effectieve therapie bij een sociale fobie.
Cognitieve gedragstherapie is zowel voor mensen met een specifieke fobie als voor de gegeneraliseerde sociale fobie. De therapie bestaat uit één of meer van onderstaande vier elementen.
1. Bespreken van angstige gedachten
Een patiënt met een sociale fobie heeft gedachten die niet realistisch zijn. Bijvoorbeeld dat mensen denken dat hij liegt omdat hij bloost. De therapeut stelt deze niet-realistische gedachten ter discussie. Bijvoorbeeld met de vraag: “Stel dat je moet blozen tijdens een gesprek. Hoe zeker weet je dan dat iemand denkt dat je liegt?” Zo daagt de therapeut de gedachte uit dat het raar is om te blozen. De patiënt gaat uitzoeken hoe de meeste mensen denken als een ander bloost. Misschien vindt hij het zelf niet raar als een ander bloost en stelt hij aan zichzelf andere (hogere) eisen dan aan anderen. Als de patiënt zelf het niet raar vindt om te zien dat een ander bloost, kan hij uiteindelijk deze gedachten vervangen door meer realistische gedachten. Bijvoorbeeld door dan te denken: “Als ik bloos bij een gesprek kan dat van alles betekenen voor diegene met wie ik praat. Misschien valt het niet eens op. Of ik kan er zelf een grapje over maken. Het gebeurt maar kort en gaat vanzelf weg.”
2. Oefenprogramma In een oefenprogramma oefent de patiënt met situaties waar hij angst voor heeft. Dat gaat geleidelijk, van makkelijke naar moeilijke situaties. Door niet meer weg te vluchten uit de angstige situaties, maar door te oefenen om in die situatie te blijven, wordt de patiënt minder bang. Voorbeelden van zulke oefeningen zijn het weer opnieuw leren eten of schrijven waar anderen bij zijn, of leren om aandacht voor zichzelf te vragen in een groep mensen. In het oefenprogramma oefent de patiënt dit soort oefeningen vaak.
3. Taakconcentratie-training
Mensen met een sociale fobie richten zich in sociale situaties hun aandacht meer op zichzelf dan op de ander of op wat er buiten hen gebeurt. De patiënt leert in deze training zijn aandacht weer meer op de omgeving te richten. Dat gaat ook geleidelijk, van makkelijk naar moeilijkere oefeningen.
4. Sociale vaardigheidstraining
In een sociale vaardigheidstraining leert de patiënt hoe hij om moet gaan met bepaalde sociale situaties. Deze training is vaak in een groep. Deelnemers oefenen met situaties in rollenspelen. Het oefenen gaat bijvoorbeeld over iemand iets vragen, iemand iets weigeren, luisteren, complimenten geven. Ook wordt geoefend met het ontvangen en het bespreken van gevoelens.