5.2 Casus

De heer Egberts was 28 jaar en had nooit een lichamelijke of geestelijke ziekte van belang. Hij werkte in een kantine. De inspanning en de drukte die dit met zich meebracht, verdroeg hij zonder probleem. In zijn vrije tijd maakte hij zoveel mogelijk tochten en reizen. Hij deed dat meestal alleen omdat zijn vrouw liever thuis bleef. Tijdens een fietstocht kwam het landschap hem opeens vreemd voor, alsof het niet werkelijk bestond. Hij werd overvallen door angst, die steeds erger werd. Hij voelde zijn hart bonzen en bespeurde ook een klemmend gevoel op de borst. Hij dacht een hartinfarct te hebben en was bang ter plaatse dood te gaan. Tegelijk was hij bang dat hij zou gaan gillen, dat hij gek zou worden. Hij voelde tintelingen in zijn handen. Na een kwartier werd de angst minder. Nadat hij een beetje tot zichzelf was gekomen, was er van pijn in de borst eigenlijk niet veel meer te merken. Na enig aarzelen en overleg met een paar voorbijgangers, die hadden gemerkt dat hij onwel was geworden, besloot de heer Egberts zijn fietstocht maar te vervolgen. Een onderzoek door de huisarts, de volgende dag,  bracht geen afwijkingen aan het licht.

Plotseling opkomende aanvallen van angst, gepaard met allerlei lichamelijke symptomen, waarbij de persoon bang is om dood te gaan, gek te worden of de zelfbeheersing te verliezen, worden paniekaanvallen genoemd.