De grote en bouw van planten cellen

Hoe groot zijn plantencellen?

De cellen van planten lopen in vorm en grootte sterk uiteen. Gemiddelde afmetingen zijn 15 – 100 µm*, maar plantenvezels kunnen zeer lang zijn, bijv. van katoen, hennep en vlas tot 50 mm. Bij enkele zeewieren bereiken de cellen een inhoud van 10 ml. Ook vinden sommige mensen bij de hogere planten bolronde, cilindrische, kubus -, plaat - of vezelvormige cellen. In afbeelding 2 is een beeld van plantencellen te zien onder de microscoop, wat valt je op?

* = een µm is een duizendstedeel van een milimeter, dus 0,001 mm.

Afbeelding 2 plantencellen onder een microscoop, bladgroenkorrels erg goed te zien

 

Om meer te weten te komen over plantencellen en de organellen in een plantencel kun je onderstaande video bekijken. Als je liever over de plantencel wilt lezen kun je onder de video verder.

 

 

De plantencel (in tekst)

Laten we beginnen bij een paar onderdelen die alleen plantencellen hebben. Er zijn natuurlijk heel veel planten, en zelf binnen één plant zijn er verschillende soorten cellen. Je kan je misschien wel voorstellen dat de cellen in boomschors een stuk harder moeten zijn dan die in een lekker sappig blaadje. Maar er zijn bepaalde eigenschappen die bijna elke plantencel heeft en daar gaan we nu naar kijken.

In afbeelding 3 zie je een plantencel met al de verschillende onderdelen die je gaat leren tijdens deze Wikiwijs

Afbeelding 2 Plantencel (schematisch)

Afbeelding 3 Plantencel (schematisch)

Laten we beginnen bij de celwand, deze geeft stevigheid aan een plant. Dieren hebben botten of  andere manieren om hun lichaam in een bepaalde vorm te houden. Planten hebben deze niet en ze moeten ook nog eens tegen de zwaartekracht in omhoog groeien dus gebruiken ze celwanden om hun vorm te behouden.

Het celmembraan dat je ziet op de afbeelding is een klein laagje dat binnen de celwand zit. Dieren hebben ook celmembranen, deze zijn een stuk zachter dan celwanden en zorgen ervoor dat het cytoplasma binnen de cel blijft en niet naar buiten loopt. Maar ook dat er niet andere stoffen zomaar de cel binnen komen. Cytoplasma is namelijk een vloeistof die weg zou lopen als die niet tegengehouden zou worden door het celmembraan. Zoals je kunt zien op de afbeelding “zweven” binnen het cytoplasma ook al de organellen die je kunt vinden in een cel.

Een ander organel dat alleen planten hebben is de bladgroenkorrel. Deze zorgt voor de fotosynthese binnen planten; het proces waarbij water en CO2 door middel van zonlicht worden omgezet in glucose en zuurstof. Dit is een heel belangrijk organel omdat zo de zuurstof word gemaakt die wij allemaal inademen en het de planten voorziet van de bouwstoffen om te groeien. Bladgroenkorrels vind je niet overal in planten, bij hun wortels waar geen zonlicht valt zal je ze niet vinden. Ze zitten vooral in de bladeren van planten, maar bijvoorbeeld ook in de stelen van bloemen.

De bladgroenkorrel is een plastide, waarvan er 3 soorten zijn. Als je op het plaatje kijkt zie je een zetmeelkorrel. Dit is een andere plastide, wanneer een plant overtollige energie heeft slaat het dat op in zetmeelkorrels. Een derde plastide die niet op het plaatje staat zijn kleurstofkorrels, deze geven de felle kleuren aan bloemen maar bijvoorbeeld ook de rode kleur aan tomaten of oranje bij wortels. Plastiden kunnen veranderen van functie, als een groene banaan geel word veranderen de bladgroenkorrels in kleurstofkorrels. Maar als een aardappel in het licht komt kan hij ook groen worden omdat zijn zetmeelkorrels veranderen in bladgroenkorrels.

Op het plaatje staat nog een laatste organel dat uniek is voor planten, de grootste van allemaal; de vacuole. Deze neemt vaak meer dan de helft van de cel in beslag en heeft net als de celwand een rol bij het in vorm houden van planten. De vacuole is gevuld met vocht, zoveel vocht dat hij druk uitoefent op het cytoplasma om hem heen en ook op de celwand waardoor die weer steviger word. De vacuole kan ook worden gebruikt voor het opslaan van voedingstoffen, bijvoorbeeld in zaden.

Het besturingssysteem van de cel in de celkern, hierin wordt het erfelijk materiaal in de vorm van DNA opgeslagen. De celkern bestaat uit plasma met daaromheen een membraan In de membraan zitten poriën zodat er transport van stoffen mogelijk is. In de kern bevinden zich de chromosomen. Dit zijn de dragers van de erfelijke eigenschappen en zij zorgen voor alles wat er in de cel gebeurd.

Om energie te verkijgen hebben plantencellen, maar ook dierlijke cellen, mitochondriën. In de mitochondriën vindt de verbranding van glucose en vet plaats. Bij verbranding met zuurstof komt energie vrij. Deze energie gebruikt de cel om verschillende processen uit te kunnen voeren. De mitochondriën zijn de motor van de cel.

Daar naast heeft de cel een goliapparaart, deze kun je tevens ook vinden in dierlijke cellen. In deze structuren worden de verschillende eiwitten en vetten verder bewerkt zodat ze later gebruikt kunnen worden of opgeslagen worden.

Het glad endoplasmatisch reticulum en het ruw endoplasmatisch reticulum kunnen aminozuren (eiwitten) omzetten en transporteren naar verschillende celorganellen. Op het ruw endoplasmatisch reticulum bevinden zich ribosomen. Ribosomen maken eiwitten uit aminozuren. Ze krijgen hiervoor een “recept” uit de celkern

 

Bron: https://maken.wikiwijs.nl/71664/Onderdelen_van_de_cel#!page-1711326 auteur: Kevin Koorda en Anouk van der Mark

Meer weten over cellen?, klik hier: https://www.meneerspoor.nl/cel.html