Het lichamelijk onderzoek van het ademhalingsstelsel begint met auscultatie (het beluisteren van de thorax met een stethoscoop). Longgeluiden worden veroorzaakt door de lucht die door de luchtijp en de bronchiën stroomt. Normaal ademgeruis of vesiculair ademgeruis klinkt blazend of ruisend, als lucht die door een holle buis wordt geblazen. In geval van longaandoeningen kunnen abnormale longgeluiden, zogenoemde bij geluiden, ontstaan.
Zie hieronder in tabel 1.
Bijgeluid |
Omschrijving |
Oorzaak |
Wheezing |
Een continu, hoog fluitend of piepend geluid |
Vernauwing van de luchtwegen, bijvoorbeeld door verdikking van het slijmvlies of een stenose. |
Crepitaties |
Fijne of hoogfrequente crepitaties zijn explosieve, hoogtonige knetterende longgeluiden, die klinken als brandend hout in een open haard, het lostrekken van klittenband of het verfrommelen van cellofaan. |
Onderbreking van luchtstroom. De ingeademde lucht dringt afgesloten kleinere of grotere luchtwegen binnen, die daardoor plotseling “openspringen”. |
Pleurawrijving |
Een krakend geluid dat klinkt als lopen in vers gevallen sneeuw. |
Het stroef langs elkaar wrijven van geprikkelde of ontstoken pleurabladen. |
Tabel 1.
Percussie (het kloppen op de borstkas) geeft ook informatie over het bestaan van afwijkingen aan longen of longvliezen. Bij percussie wordt met name gelet op de hoogte en de intensieteit van de percussieklank. De percussieklank geeft informatie over de luchthoudendheid van het onderliggende weefsel. Met percussie kunnen ook de plaats en de verschuifbaarheid van de longgrenzen worden bepaald. Daarbij wordt tevens gelet op eventuele verschillen tussen links en rechts.
Zie hieronder in tabel 2.
Percussieklank |
Omschrijving |
Normaal, sonoor |
Laagfrequent, matig intens geluid. Te horen bij gezonde longen |
Hypersonoor |
Luid, langduriger laagfrequent geluid. Duidt op een toegenomen luchthoudendheid van het onderliggende weefsel, zoals bijvoorbeeld bij emfyseem. |
Tympanisch |
Luid, hol, trommelachtig geluid. Normaal bij bijvoorbeeld de maag. Aanwijzing voor extreme luchthoudendheid van de longen, zoals bij een (grote) pneumothorax. |
Dof, gedempt |
Bij de percussie van niet-luchthoudend weefsel. Normaal bij bijvoorbeeld hart en lever. Abnormaal als vocht of solide weefsel de plaats van luchthoudend longweefsel heeft ingenomen. |
Tabel 2.
Door middel van longfunctieonderzoek kunnen de luchtstromen door de longen en de longfunctie worden bepaald. Spirometrie is een veelgebruikte test voor het bepalen van de longfunctie. Een belangrijke maat voor de longfunctie is de vitale capaciteit (VC). Om de Vc te bepalen, wordt de patiënt gevraagd om zo diep mogelijk in te ademen, en daarna zo hard en zo volledig mogelijk uit te ademen via een speciaal mondstuk dat met de spirometer verbonden is.
Een ander functieonderzoek is de expiratoire piekstroommeting, ook wel kortweg de piekstroom genoemd. De piekstroom is de maximale snelheid waarmee de patiënt lucht kan uitademen. De peikstroommeter is een eenvoudig apparaat, waabij een metertje de uitademingssnelheid aangeeft. De normale piekstroom kent grote individuele verschillen. Een verminderde piekstroom kan wijzen op een verminderde longfunctie. Vaak worden piekstroommeters voor thuisgebruik ingezet voor de controle van longaandoeningen. Deze goedkope, handzame apparaatjes worden bijvoorbeeld bij astma gebruikt om de ernst van de aandoening te meten en zo de behandeling te kunnen sturen.
Met een (pulse-) oximeter kan de zuurstofsaturatie (zuurstofgehalte) van het bloed gemeten worden. Dit is een niet-invasieve, patiëntvriendelijke methode om de zuurstoftoevoer naar de perifere weefsels te bepalen. De oximeter is een elektronisch apparaat dat kan worden bevestigd op een deel van het lichaam, bijvoorbeeld de vingertop, een oorlel of op het voorhoofd. Een normale sarturatie is tussen de 95 en 100 procent. Een lagere saturatie kan duiden op een verminderde longfunctie.
Een andere belangrijke maat voor de longfunctie zijn de arteriële bloedgaswaarden (ABG). De ABG zijn de zuurstofspanning, de kooldioxidespanning en de pH van het arteriële bloed. Voor de bepaling van de ABG moet bloed uit een slagader, meestal de arteria radialis (grote polsslagader) of arteria femoralis (dijslagader), worden afgenomen. Bij een normale longfunctie is de zuurstofspanning hoog en de arteriële kooldioxidespanning laag.
Sputumonderzoek speelt een belangrijke rol bij de diagnostiek van bepaalde longziekten, zoals longontsteking en maligniteiten. Ook kan weefselonderzoek worden gedaan. Daarbij maak je gebruik van beeldvormende technieken die naar de longen leiden. Voorbeelden hiervan zijn bronchoscopie, laryngoscopie (bekijken van de keelholte), x-thorax (röntgenopnamen van de borstkas) en een CT- of MRI-scan.