Herhalingsfase

 

Binnen deze herhalingsfase kunnen de volgende werkvormen worden ingezet:

 

1. Brainstorm

Elke leerling krijgt de gelegenheid om vanuit zoveel mogelijk invalshoeken, reacties, ideeën, oplossingen aan het hand van probleem of vraag te geven. De leerling geeft antwoord in steekwoorden. Na de fase van de brainstorm worden de diverse ideeën en oplossingen gegroepeerd en tot een overzichtelijk geheel uitgewerkt. (Winkels & Hoogeveen, 2014)

Deze brainstorm kan op verschillende manieren plaatsvinden:

- Laat leerlingen op een post-it hun antwoorden opschrijven en verzamel alle antwoorden

- Laat leerlingen op het bord de antwoorden noteren

- Laat leerlingen online hun antwoorden geven. Maak gebruik van de woordenwolk van Mentimeter.com

 

2. Onder de loep nemen

De docent of een leerling vertelt aan de groep over het probleem en licht toe waarom dit een probleem is. De groep luistert en noteert vragen die opkomen. De vragen worden daarna aan de leerling gesteld, die daar weer op kan reageren. Hierna formuleert iedereen een mogelijke oplossing van het probleem op een kaartje. De docent of leerling die het probleem had aangebracht maakt uit deze kaartjes een persoonlijke selectie en vertelt waarom hij deze gekozen heeft. (Winkels & Hoogeveen, 2014)

 

3. Responsieles

Dit wordt ook wel stapsgewijs- of interactiecollege genoemd. Het is een werkvorm waarbij de leerstof, die door de leerlingen is voorbereid, wordt doorgewerkt aan de hand van vragen van de kant van de docent. Ook mogen de leerlingen zelf vragen stellen over de leerstof. Hierdoor worden ze gestimuleerd actief de leerstof te verwerken.

De docent stelt een vraag. Als een foutief antwoord wordt gegeven, wordt de vraag herhaald tot het goede antwoord is gegeven. Als niemand het goede antwoord kan geven, wordt door de docent het betreffende probleem uitgelegd.

Deze doceervorm zorgt dat de leerlingactiviteit groot is, omdat leerlingen nu in eerste instantie zelf gevraagd worden onderwerpen uit te leggen, samen te vatten en conclussies te trekken. (Winkels & Hoogeveen, 2014)

 

4. Woordassociatie

Geef als docent het onderwerp aan. Dit zou je ook op het bord kunnen schrijven. De leerlingen krijgen 2-5 minuten de tijd om alle woorden die bij hen opkomen over dit onderwerp op te schrijven. (https://www.onderwijsmaakjesamen.nl/actueel/enkele-didactische-werkvormen-voor-jouw-onderwijspraktijk/)

 

5. Mindmapping

Een mindmap is een uitgebreid woordenweb, waarbij hoofd- en bijzaken gevisualiseerd worden en relaties tussen lesstof worden aangegeven. Het is hierbij de bedoeling dat het kernbegrip in het midden van een groot vel wordt geschreven. Leerlingen moeten gaan nadenken over het begrip en verbinden hoofdzaken aan dit begrip. Deze hoofdzaken worden op het papier getekend, dit kan met lijnen, symbolen, tekeningen of kleuren. De bijzaken moeten afgeleid worden van de hoofdzaken. De verbanden tussen de verschillende hoofd- en bijzaken moeten worden gelegd. (Van der Burg en Sijsling, 2009)

 

6. Placemat

Wanneer leerlingen aan de slag gaan met een placemat, krijgt elke groep leerlingen een groot vel papier. In het midden moet een vierkant getekend worden en voor elke leerling een eigen vak om in te schrijven. De leerkracht stelt een vraag of komt met een stelling. De leerlingen schrijven in stilte individueel het antwoord in het eigen vlak. Na een aantal minuten gaan ze hun antwoorden uitwisselen. Uiteindelijk komen de leerling tot één groepsantwoord, welke in het vierkant in het midden wordt geschreven. De groepsantwoorden kunnen klassikaal worden besproken. (Van der Burg en Sijsling, 2009)

 

7. Rotonde

Bij de werkvorm Rotonde zitten de leerlingen in groepen van 4 aan een tafel. De leerkracht geeft vragen op, welke individueel worden beantwoord door de leerlingen. Na een aantal minuten geven de leerlingen om de beurt mondeling het antwoord. Leerlingen kunnen hierdoor van- en met elkaar leren.  (Van der Burg en Sijsling, 2009)

 

8. Kolommenspel

De leerlingen gaan in tweetallen aan de slag. Ieder tweetal krijgt een vel met twee kolommen: een kolom met genummerde termen en een kolom met definities, voorzien van letters. De leerlingen moeten in tweetallen de inhoud uit de twee kolommen aan elkaar koppelen. De leerlingen krijgen een x-aantal minuten de tijd om dit op te lossen. Deze tijdsdruk vormt een competitie-element, waardoor leerlingen actief worden gestimuleerd het beste uit zichzelf te halen. (SLO, https://www.slo.nl/thema/meer/handreiking/handreiking/leeractiviteiten/competitie/)

 

9. De staande quiz

Bij de staande quiz staan de leerlingen met hun ogen dicht. Na het stellen van een vraag moeten zij de vraag beantwoorden door een stap naar link te zetten als het antwoord 'ja' is of een stap naar rechts voor 'nee'. Degene die de meeste antwoorden goed heeft is de winnaar. (SLO, https://www.slo.nl/thema/meer/handreiking/handreiking/leeractiviteiten/competitie/)

 

10. Pictionary

De leerlingen gaan in groepjes tegen elkaar de strijd aan. Ze moeten verschillende zintuigen combineren. Een leerling pakt een kaartje van de stapel en moet geheimhouden wat er op het kaartje staat. De leerling moet bedenken hoe hij het begrip zou kunnen tekenen.

In een groepje van vier gaan de leerlingen om de beurt hun begrip voor de rest van de groep tekenen. De rest van de groep mag raden. Diegene die tekent mag niet praten, maar alleen tekenen. Als het goed is geraden, mag de volgende van het viertal tekenen. Het is een wedstrijd om te kijken welk viertal er als eerste klaar is. (SLO, https://www.slo.nl/thema/meer/handreiking/handreiking/leeractiviteiten/competitie/)