Verwervingsfase

 

Binnen deze verwervingsfase kunnen de volgende werkvormen worden ingezet:

 

1. Discussie in kleine groepjes

De klas wordt verdeeld in groepjes van maximaal 5 leerlingen. Elk groepje kiest een gespreksleider en een notulant. De groepjes gaan discussiëren over een bepaald duidelijk geformuleerd onderwerp of een probleemstelling. Het onderwerp wordt ingeleid door de docent. Elke groepje schrijft de resultaten van de discussie kort en bondig op papier. Na een bepaalde tijd (van tevoren afgesproken) worden de resultaten van de discussies opgehangen. Per groepje geeft een leerling zo nodig een toelichting. Nadat alle groepjes zijn geweest, volgt een klassikale bespreking. Ten slotte worden de resultaten samengevat. (Winkels & Hoogeveen, 2014)

 

2. Discussie met open stoel

De docent leidt aan het begin van de les het onderwerp kort in. De klas wordt daarna verdeeld in een binnen- en buitencirkel. Leerlingen in de binnencirkel discussiëren met elkaar over het onderwerp. De leerlingen in de buitencirkel luisteren naar deze discussie. In de binnencirkel is een stoel open gelaten waarop een leerling uit de buitencirkel kan gaan zitten. Leerlingen in de binnencirkel stoppen direct met hun discussie, zodra de 'open stoel' bezet wordt. De leerling die op die stoel is gaan zitten, mag een informatieve vraag stellen of informatie geven die blijkbaar bij de discussiegroep ontbreekt. Hij neemt niet deel aan de discussie en gaat nadat hij heeft gesproken weer terug naar zijn plaats. (Winkels & Hoogeveen, 2014)

 

3. De evaluatiestoel

De docent wil graag van een aantal onderwerpen reacties of meningen van leerlingen krijgen in de vorm van een waardering. Er worden twee stoelen tegenover elkaar gezet. De ene stoel is de positieve stoel en de andere stoel is de negatieve stoel. Als het thema of onderwerp kort is ingeleid, mogen leerlingen op een stoel gaan zitten en zich erover uitspreken. Het gaat om korte, bondige reacties. De docent maakt aantekeningen en kan op bepaalde punten later klassikaal terugkomen. (Winkels & Hoogeveen, 2014)

 

4. Een film maken

Leerlingen krijgen aan de hand van een bepaald onderwerp/thema de opdracht om een filmpje te maken en zelf te monteren. Dit kan in een kleine groepje gemaakt worden. Het maken van een filmpje zal erg motiverend werken, omdat leerlingen op hun eigen manier actief en betrokken met elkaar samenwerken. Leerlingen zouden bijvoorbeeld een reclamefilmpje, een instructiefilmpje of een korte documentaire kunnen maken. (Winkels & Hoogeveen, 2014)

 

5. Foto's maken

Leerlingen gaan aan de slag met beeldtaal. Op deze manier worden de expressieve en creatieve mogelijkheden van de leerlingen gestimuleerd. Leerlingen kunnen actualiteitsfoto's, reclamefoto's, beschrijvende foto's of foto's bij een documentaire maken. De keuze is afhankelijk van het onderwerp en het thema. De leerlingen zouden met de foto's een collage kunnen maken, maar ook is het mogelijk om de foto's te monteren in een filmpje, een diapresentatie te maken of een fotoboekje te ontwerpen. (Winkels & Hoogeveen, 2014)

 

6. Gezamenlijke notitie maken

De leerlingen werken in de groepjes van 4. De docent vertelt over een onderwerp en alle leerlingen maken tijdens deze uitleg aantekeningen. Na afloop gaan de leerlingen met hun groepje aan de slag. Ze gaan met elkaar de genoteerde punten uit de aantekeningen in een verslag zetten. Een vertegenwoordiger van het groepje leest uiteindelijk het verslag voor. De klas krijgt daarna de gelegenheid om commentaar te geven. (Zijn alle belangrijke punten genoemd? Is er niets vergeten? Zijn de feiten goed weergegeven?) (Winkels & Hoogeveen, 2014)

 

7. Een interview

Als eerst vindt er een klassengesprek plaats over het houden van een interview. (Wat is een interview? Wie is wel eens geïnterviewd? etc.) Ook wordt het onderwerp bepaald en afgebakend. Leerlingen moeten bepaalde voorkennis hebben over het onderwerp, om gerichte vragen te kunnen stellen en bij bepaalde antwoorden te kunnen doorvragen.

De docent kan kiezen voor verschillende soorten interviews: een informatie-interview, een opinie-interview of een informatie-opinie-interview.

In de klas kan er eerst geoefend worden met een rollenspel. Daarna zouden leerlingen een afspraak kunnen maken met een persoon om diegene te interviewen. De vragen worden door de groepjes voorbereid. Ook is het handig om een voicerecorder te gebruiken, zodat het interview teruggeluisterd kan worden. Het gebruik van zulke apparatuur moet altijd met goedkeuring van respondent.

De verwerking van dit interview kan in de vorm van een klassengesprek, of een schriftelijk verslag. Ook kan er gekozen worden voor een muurkrant, het maken van een collage of een affiche. (Winkels & Hoogeveen, 2014)

 

8. Vragen bedenken

Leerlingen bedenken bij een vastgesteld onderwerp vragen. De docent geeft aan hoeveel vragen elke leerling naar een x-aantal minuten moet hebben gedacht.

Daarna gaan de leerlingen op zoek naar de antwoorden op die vragen. Deze antwoorden kunnen leerlingen vinden door internet, boeken en andere mensen te raadplegen. Ook kan er een gastdocent uitgenodigd worden, die al deze vragen kan beantwoorden. (Winkels & Hoogeveen, 2014)

 

9. Een radio(nieuws)uitzending

Er wordt gewerkt in groepjes van 4 leerlingen. Elk groepje moet een radio(nieuws)uitzending schrijven/maken van bijvoorbeeld 3 minuten. De docent bepaalt het onderwerp. Voorbeelden: rascisme in Nederland, voetbalgeweld in Nederland etc.). Daarna wordt besproken welke vorm de uitzending zal krijgen. Dit kan bijvoorbeeld een nieuwsbericht zijn, vraag-gesprek, hoorspel of een combinatie hiervan. Daarna gaan de groepjes aan de slag met het uitschrijven van hun teksten en het presenteren van hun teksten. De presentatie kan de vorm krijgen van het voorlezen van de tekst of de tekst opnemen via audio- of video. Wanneer leerlingen allemaal hetzelfde onderwerp hebben, kan de inhoud van de presentaties met elkaar vergeleken worden. (Winkels & Hoogeveen, 2014)

 

10. Expertgroepjes

De docent verdeelt de opdracht of centrale vraag in verschillende deelopdrachten en -vragen. De klas wordt ingedeeld in groepjes van 4, 5 of 6 leerlingen.

Binnen het groepje krijgt elke leerling zijn eigen deelopdracht. Zij gaan aan de slag met informatie in te winnen over deze deelopdracht en worden op deze manier de expert van dat deel van de opdracht binnen hun groep.

Nadat de expert alle informatie over zijn deelonderwerp heeft gevonden, gaat hij met een kleine presentatie zijn kennis delen met de andere leden van de groep. Dit wordt door elke leerling uit het groepje gedaan. Hierna is de hele groep expert geworden van de gehele opdracht. de docent kan controleren door willekeurige leden van verschillende groepen vragen te stellen. (www.coachingvoordocenten.com)