Coronavirussen (CoV) zijn een grote familie van virussen die ziekten veroorzaken, variërend van een verkoudheid tot ernstige ziekten zoals MERS-CoV (Middle East Respiratory Syndrome) en SARS-CoV (Severe Acute Respiratory Syndrome). Coronavirussen zijn zoönitisch, wat betekent dat ze worden overgedragen tussen dieren en mensen.
Het coronavirus SARS-CoV-2 (voorheen 2019-nCoV genoemd), veroorzaakt de ziekte Covid-19 en is een nieuwe stam die nog niet eerder bij mensen was geïdentificeerd. Het werd voor het eerst gerapporteerd in Wuhan, China, op 31 december 2019, vandaar de oorspronkelijke naam 2019-nCoV.
Om te kunnen (blijven) bestaan, heeft een virus gastcellen van bijvoorbeeld een mens nodig. Het virus dringt dan door in de gezonde cellen en gaat zich daar vervolgens vermeerderen. Razendsnel maakt de cel een grote hoeveelheid virusdeeltjes. De nieuwe virusdeeltjes die vrijkomen besmetten op hun beurt weer nieuwe cellen. Zo word je als drager van het virus ziek.
Zodra je immuunsysteem deze viruscellen ontdekt, gaat het aan het werk om onder andere antistoffen aan te maken. Die proberen het virus kapot te maken. Die antistoffen blijven nog een tijd in het lichaam, ook als je inmiddels genezen bent. Aan de hand van die antistoffen kun je zien of je besmet bent geweest.
Veel virussen kunnen in de loop van de tijd veranderen. De vraag is vooral of het virus door deze veranderingen gevaarlijker of minder gevaarlijk wordt voor mensen. We zien gelukkig niet vaak dat een virus verandert en daardoor ineens heel gevaarlijk wordt. Uit voorzorg wordt dat altijd goed in de gaten gehouden. Het nieuwe coronavirus is in China in december 2019 op één plek ontstaan als menselijk virus. Sindsdien zien we dat het de wereld overging met steeds een net iets andere genetische code. In principe geldt: hoe meer verschillende varianten van het virus in omloop zijn, hoe lastiger het is om er een vaccin voor te maken en het virus uit te roeien.
De bouw van een sars-cov-2-deeltje is relatief simpel. Het bestaat uit het virusgenoom – DNA – in een bolvormige envelop, een voornamelijk uit vetzuren bestaand membraan. De naam coronavirus is te danken aan de knop- of spijkerachtige uitsteeksels (S, spikes, in goudgeel) op het membraan, die het virus op foto’s het typerende ‘gekroonde’ uiterlijk geven. Die spikes bestaan elk uit drie glycoproteïnen – eiwitten met een suikergroep eraan – die een sleutelrol spelen bij hechting aan receptoren op het celmembraan van dierlijke cellen. Het voorkomen van deze hechting via neutraliserende antilichamen die binden aan de spike is een belangrijk speerpunt in het onderzoek naar vaccins.Als we een stof kunnen vinden die sneller bindt aan de cellen dan het virus, kan het virus deze cel niet "overnemen".
In de virusenvelop zitten verder het veel voorkomende membraaneiwit (M, blauw), dat een sleutelrol speelt in de assemblage van de virale envelop, en lage hoeveelheden van het envelopeiwit (E, roze), dat eveneens betrokken is bij diverse processen in de vermeerderingscyclus van het virus. Coronavirussen zijn gericht op het inbrengen van het erfelijk materiaal in cellen om eenmaal binnen allerlei celprocessen te kapen en cellen aan te zetten tot productie van nieuwe virusdeeltjes.
Het kwetsbare DNA is daartoe binnen in de envelop nog eens strak ingepakt in een laag van eiwitten (N, rood), zoals de koperen telefoondraad in een omhullende kabelschacht. Die eiwitten beschermen het dna in het cytoplasma aanvankelijk ook tegen afbraak. In tegenstelling tot griepvirussen – met wel acht dna-strengen per virusdeeltje – bezit het sarscov-2-virus dus maar één dna-streng. De dna-streng van het coronavirus is volledig zelfredzaam en kan eenmaal binnen in een cel vrijwel meteen beginnen de celmachinerie aan te zetten tot eiwitten maken en te repliceren.