Voorzetselvoorwerp

Ook het voorzetselvoorwerp  is een zinsdeel, dat in principe noodzakelijk is. Het voorzetselvoorwerp wordt opgeroepen door het gezegde. Kijk maar naar de volgende zinnen die niet compleet zijn:

Bij deze zinnen verwacht je een aanvulling. Die aanvullingen kunnen bijvoorbeeld zijn:

Met deze aanvullingen zijn de zinnen wel af. Je hoopt op iets en je gelooft in iets of iemand. Deze noodzakelijke aanvullingen, op een wonder en in de stof, noemen we voorzetselvoorwerp.

 

Hoe vind je het voorzetselvoorwerp?

Het voorzetselvoorwerp is een zinsdeel dat altijd begint met een voorzetsel.

Een zinsdeel moet aan twee eisen voldoen om voorzetselvoorwerp te zijn.

In de eerste plaats moeten het zelfstandig werkwoorden het voorzetsel waarmee het zinsdeel begint een vaste combinatie vormen, zoals dat het geval is bij hopen op en zich verdiepen in.

( Bij een zin met een naamwoordelijk gezegde moet het complete naamwoordelijk gezegde een vaste combinatie vormen met het voorzetsel, zoals boos zijn op)

In de tweede plaats moet het voorzetsel dat een vaste combinatie vormt met het zelfstandige werkwoord figuurlijk gebruikt zijn. Als het voorzetsel letterlijk gebruikt is, is het zinsdeel geen voorzetselvoorwerp.

 

Bekijk de volgende voorbeelden:

Het meisje valt op de grond

Het meisje valt op jongens met krullen

--> vallen op is een vaste combinatie

 

In de eerste zin is het voorzetsel op letterlijk gebruikt. Het meisje valt letterlijk op de grond. Als op in de tweede zin letterlijk gebruikt wordt, moet je het je als volgt voorstellen: op straat ligt een berg jongens met krullen. Vlak voordat het meisje die berg jongens met krullen bereikt, struikelt ze waardoor ze op de jongens valt. De zin is natuurlijk niet zo bedoeld. Het voorzetsel op is in de tweede zin figuurlijk bedoeld. Er wordt mee bedoeld dat het meisje jongens met krullen erg aantrekkelijk vindt.

 

In de tweede zin is het zinsdeel op jongens met krullen, dus een voorzetselvoorwerp. In de eerste zin is op de grond geen voorzetselvoorwerp.