Onderwerp

Er is een belangrijke overeenkomst tussen het onderwerp en de persoonsvorm. Persoonsvorm en onderwerp  staan namelijk altijd in hetzelfde getal.

Als de persoonsvorm in het enkelvoud staat, staat ook het onderwerp in het enkelvoud. Als de persoonsvorm in het meervoud staat, staat ook het onderwerp in het meervoud.

Je weet al hoe je de persoonsvorm moet vinden: je verandert de zin van tijd, getalsproef of je maakt de zin vragend.

Je kunt het onderwerp vinden door de persoonsvorm van getal te veranderen, omdat het onderwerp en de persoonsvorm altijd hetzelfde getal hebben, moet het onderwerp wel mee veranderen.

 

De aap eet een banaan.

 

De persoonsvorm is eet, omdat eet verandert in at als je de zin in de andere tijd zet.

De persoonsvorm staat in het enkelvoud. Het meervoud van eet is eten. Als we eet veranderen in eten krijgen we een ongrammaticale zin:

 

De aap eten een banaan.

 

In de volgende zin staat de persoonsvorm in het meervoud en is er een ander zinsdeel mee veranderd:

De apen eten een banaan.

De aap is veranderd in de apen. Het zinsdeel de aap moet mee veranderen om een goede zin te houden. Dit zinsdeel noemen we dus het onderwerp.

 

Voorbeeld zinnen:

1. In de voorjaarsvakantie gaan we altijd naar Rome.

1. In de voorjaarsvakantie ga ik altijd naar Rome.

 

2. De appel werd door de jongen geplukt.

2. De appels werden door de jongen geplukt.

 

3. De tweeling was thuis gebleven.

3. De tweelingen waren thuis gebleven.