Kennisbank.Bekijk de twee uitlegvideo's hieronder.
|
3.5 Opdracht 1.

Je besluit voor komend schooljaar zelf ook je schoolspullen online te kopen. Voor een pen betaal je € = 0,30. Behalve de prijs per pen betaal je ook nog €5,- aan verzendkosten.
Bij het bestellen van de pennen hoort de woordformule:
Kosten in € = 5 + 0,30 x aantal pennen.

3.5 Opdracht 2.
In de grafiek hiernaast zie je het verband tussen het aantal gewerkte uren (x-as) en de verdiensten in euro (y-as)
Bij de grafiek hoort de lineaire formule
Verdiensten = 10 + 5 x aantal uren
Wanneer je een snijpunt van een lijn en een grafiek afleest, los je eigenlijk een vergelijking op.
Bij vraag 2a heb je verdiensten vergeleken met het aantal gewerkte uren.
3.5 Opdracht 3.
In de grafiek hiernaast zie je het verband tussen de lengte van een kaars en het aantal branduren
Bij de grafiek hoort de volgend lineaire formule:
L = 22 - 2B
L = Lengte in cm
B = aantal branduren
Wanneer je een snijpunt van een lijn en een grafiek afleest, los je eigenlijk een vergelijking op.
Bij vraag 3c heb je de lengte van de kaars vergeleken met het aantal branduren.
3.5 Opdracht 4.
Bij het verkopen van pennen via internet hoort de volgende formule:
Aantal pennen in voorraad = 150 - 15 x aantal dagen.
Wanneer je een snijpunt van een lijn en een grafiek afleest, los je eigenlijk een vergelijking op.
Bij vraag 4 heb je de voorraad vergeleken met het aantal dagen.
3.5 Opdracht 5.
Je kunt ook grafieken met elkaar vergelijken. Hoe je dat doet zie je in dit filmpje
Bekijk eerst het filmpje. Daarna kun je onderstaande vragen beantwoorden.

Erik en Jennifer werken beide bij DOMINO'S pizza. Erik als bezorger en Jennifer achter de toonbank. Ze krijgen beiden anders betaald.
Erik V = 2 + 4,5u
Jennifer V = 8 + 2,50u
Hierin is V de verdiensten in euro en U het aantal gewerkte uren.

Wanneer je een snijpunt van twee grafieken afleest, los je eigenlijk een vergelijking op.
Bij vraag 5c heb je verdiensten vergeleken met het aantal gewerkte uren.
3.5 Opdracht 6.
In het assenstelsel hiernaast zijn de grafieken getekend van:
y = 6 + 6x en y= 12 + 4x
Bij het snijpunt hoort de vergelijking:
6 + 6x = 12 + 4x
Volgens Ayoub is de oplossing x = 4.
Vul het getal 4 in beide formules in en noteer je berekening.
Wat valt je op aan de antwoorden?
Noteer de coördinaten van het snijpunt in je schrift. ( ... , ... )
Leg uit wat de coördinaten betekenen.
Laat met een berekening zien (zoals bij opgave a) welke oplossing er bij de vergelijking hoort.
3.5 Opdracht 7.
Twee installatiebedrijven berekenen hun prijzen met de volgende formules:
t is de tijd in uren en p is de prijs in euro’s.
Neem de tabel over en vul de tabel verder in:
| t | 0 | 2 | 4 | 6 | 8 |
| Bedrijf A p | |||||
| Bedrijf B p |
Teken in één assenstelsel beide grafieken.
Wanneer je twee grafieken (lijnen) elkaar laat snijden, los je een vergelijking op.
Welke lineaire vergelijking hoort bij het snijpunt?
Wat is de oplossing van deze vergelijking?
Wat is de betekenis van de oplossing?
3.5 Opdracht 8.
Bij de grafieken hieronder horen de formules:
beltijd in minuten, belkosten in euro’s.

Maak van de woordformules formules met letters.
Laat ook het keerteken weg.
Het snijpunt van de twee grafieken vindt je bij:
( ... , ...) Noteer de coördinaten.
Wat is de betekenins van deze coördinaten?
Wanneer je twee grafieken(lijnen) met elkaar laat snijden los je ook een vergelijking op.
3.5 Opdracht 9.
In het assenstelsel zie je twee grafieken.
Bij de grafieken horen de volgende formules:
I: u = 4 + 2 x g of korter geschreven U = 4 + 2G
II: u = 10 -2 × g of korter geschreven U = 10 - 2G
Vul in:
Wanneer je twee lijnen met elkaar laat snijden los je ook een vergelijking op.
4 + 2G = 10 - 2G
Controle: Je kunt altijd je antwoord narekenen.
Vul nu in beide formules het getal dat jij afgelezen hebt op de plek van de G in. Als je het goed gedaan hebt heb je in beide formules hetzelfde antwoord gekregen.
I: u = 4 + 2 x ... =
II: u = 10 - 2 x ... =
3.5 Opdracht 10.
Je ziet drie lineaire vergelijkingen en drie oplossingen.
Welke oplossing hoort bij welke vergelijking?
Vergelijkingen:
|
Oplossingen:
|
Noteer het antwoord in je schrift:
A = .... (vul het juiste antwoord in)
B = ...
C = ...