Être, avoir en faire, de 3 werkwoorden die je moet leren voor de toets. Être en avoir zijn de meest onregelmatige werkwoorden in de Franse taal. Deze moeten jullie als het goed is ook nog herkennen uit de eerste klas vorig jaar!
Kijk goed naar de volgende 3 tabellen, hierin staan de 3 werkwoorden die je moet kunnen en kennen. Leer goed de vertalingen van deze rijtjes. Ze staan in je boek op bladzijde 35.
Ik heb deze werkwoorden voor jullie in een bestandje gezet, deze kun je dus opslaan en eventueel uitprinten als je dat fijn vindt om te leren.
Bekijk de rijtes goed, je krijgt hier straks een opdracht over.
Être Zijn
Je |
Suis |
Tu |
Es |
Il/Elle/On |
Est |
Nous |
Sommes |
Vous |
Êtes |
Ils/Elles |
Sont |
------> Ik ben
------> Jij bent
------> Hij/zij/men is
------> Wij zijn
------> Jullie zijn/ u bent
------> Zij zijn
C'est -----> het is/ dat is
Ce sont -----> het zijn/ dat zijn
Deze 2 vormen worden vaak in het Frans gebruikt.
Avoir Hebben
Je/J’ |
Ai |
Tu/T’ |
As |
Il/Elle/On |
A |
Nous |
Avons |
Vous |
Avez |
Ils/Elles |
Ont |
------> Ik heb
------> Jij hebt
------> Hij/zij/men heeft
------> Wij hebben
------> Jullie hebben/ u heeft
------> Zij hebben
Faire Doen/ Maken
Je |
Fais |
Tu |
Fais |
Il/Elle/On |
Fait |
Nous |
Faisons |
Vous |
Faites |
Ils/Elles |
Font |
------> Ik maak/ doe
------> Jij maakt/ doet
------> Hij/zij/men maakt/ doet
------> Wij maken/ doen
------> Jullie maken/ doen// u maakt/ doet
------> Zij maken/ doen
De vertaling van faire heeft in het Nederlands twee betekenissen, namelijk: doen & maken. Uit de zin moet je dus kunnen afleiden om welke vertaling het gaat.