Werkwoorden kun je vervoegen. Dat houdt in dat je de vorm van het werkwoord aanpast, zodat het goed in de zin past. De persoonsvorm is zo'n vervoegde vorm. De persoonsvorm heeft drie kenmerken:
Als je één of meer van deze kenmerken verandert, verandert vaak ook de persoonsvorm.
De vorm die je gebruikt bij de eerste persoon enkelvoud is de ik-vorm. De basis van een werkwoord is de stam. Dat is het infinitief zonder -en. Maar let op! De stam en de ik-vorm zijn niet altijd elkaars gelijke. Soms moet je de stam aanpassen om de ik-vorm te krijgen. Je moet dan bijvoorbeeld:
-->Zwemmen, zwemm, ik zwem.
Bij de tweede en de derde persoon in het enkelvoud schrijf je de ik-vorm + t. Als de ik-vorm al op een -t eindigt, is het niet nodig om een tweede -t te schrijven.
--> Ik laat de hond uit. Jij laat de hond uit.
Als je of jij achter de persoonsvorm staat, spreek je geen -t uit. Je schrijft hem dan ook niet.
Als je of jij achter de persoonsvorm staat, schrijf je alleen de ik-vorm.
--> Je hebt de hond uitgelaten. Heb je de hond uitgelaten?
De persoonsvorm in het meervoud is eenvoudig, je schrijft het infinitief, dus het hele werkwoord.
--> Wij lopen naar school.