Doel

Leerdoel: herkennen van tekstverbanden en signaalwoorden.

 

Bij dit thema van het leerarrangement 'lezen' behandelen we een deel van de signaalwoorden en tekstverbanden. Op de basisschool heb je hier misschien al weleens iets over gehoord en heb je er enkele oefeningen mee gemaakt. 

Om te beginnen gaan we even kijken naar het woord 'tekstverbanden'. Wat betekent dat eigenlijk? Zonder dat je het zelf weet gebruik je voortdurend allerlei tekstverbanden. Alles wat je zegt of schrijft heeft een bepaald 'verband'. Het ene woord staat in verbinding met het andere woord, zinnen hebben ook een bepaalde verbinding, net als alinea's. Om dit aan elkaar te 'lijmen' gebruik je een bepaald soort woorden. Je zou kunnen zeggen; dat zijn zijn woorden om te verbinden. In het Nederlands noemen we dat 'signaalwoorden'.

Een voorbeeld: je wilt vertellen waarom je te laat bent gekomen op school. Je zegt: ik ga altijd op de fiets naar school maar dat kon vandaag niet want mijn band was lek en toen moest ik met de bus. In deze zin is het woordje 'maar' een signaalwoord. Het geeft aan dat er iets gaat gebeuren dat tegengesteld is met wat er vooraf wordt gezegd. Het woordje 'want' is ook een signaalwoord; dat geeft de reden aan waarom je niet op de fiets kon komen.

Onze taal zit er vol mee! Het is dus lastig om dit uit je hoofd te gaan leren. Je vindt bij het kopje 'Theorie' een overzicht voor de 4 verbanden die je in 1vwo moet kennen en moet kunnen toepassen.

In het filmpje geef ik een uitleg als je het nog eens wilt bekijken.