(“Two cartoon characters in the kitchen - Google Search”, 2020)
Present simple:
Je gebruikt de present simple als iets regelmatig/altijd/nooit gebeurt, een gewoonte is of een feit is.
Regelmatig/altijd/nooit → I always struggle with my homework.
Gewoonte → Me and my family donate old clothes to homeless people every year.
Feit → The sun rises every day.
Hoe vorm je de Present simple?
Bij I, you, we en they gebruik je het hele werkwoord. Bij she, he en it (SHIT-regel) voeg je een –s erachter. VB: I whisk → She whisks
Uitzonderingen:
Werkwoorden die eindigen met een medeklinker en een –y krijgen –ies bij she, he en it. VB: I study → She studies.
Werkwoorden die eindigen met een sisklank krijgen –es bij she, he en it. VB: I catch → She catches.
Onregelmatige werkwoorden (SHIT-regel):
Have → has Do → does Go → goes Be → I am, you/we/they are, she/he/it is
Ontkennend en vragend:
Bij ontkennend en vragend zinnen gebruik je altijd het hele werkwoord met behulp van het hulpwerkwoord do.
VB: I don’t play videogames. → Do I play videogames?
He/she/it doesn’t eat chicken. → Does she/he/it eat chicken?
We/you/they don’t watch TV. → Do we/you/they watch TV?
Present continuous:
Je gebruikt de present continuous als je wilt zeggen dat iets aan de gang is of wat je op dit moment aan het doen bent.
Hoe vorm je de Present continuous?
To be + werkwoord + -ing
Vorm van to be:
I am
You, we, they are
He, she, it is
VB:
My mom is cleaning the house at the moment.
What are we making today?
I am cooking steak right now.