Er moet geld zijn om producten te kunnen kopen of personeel te betalen. Vaak moet je eerst geld uitgeven, voordat je geld ontvangt. Er moet dus wel genoeg geld zijn om uitgaven te kunnen doen. In een liquiditeitsbegroting staan de verwachte ontvangsten en uitgaven in een periode.
Voorbeeld
Jan start een onderneming die kaarsen verkoopt aan consumenten. Hij voorspelt de volgende opbrengsten en uitgaven voor de komende 10 weken:
Opbrengsten
Verwachte uitgaven
De liquiditeitsbegroting voor dit voorbeeld zou er als volgt uitzien:
Bij week 1 zie je bij saldo betalingsmiddelen staan: € -. De reden hiervan is omdat je dan nog geen geld hebt opgebouwd. Je begint als het ware met € 0. Er had in plaats van het "-" dan ook het getal "0" kunnen staan.
We schrijven als eerst de ontvangsten op en daarvan berekenen we het totaal onder totale ontvangsten. Vervolgens schrijven we de betalingen op en ook hier rekenen we het totaal vanuit. De som die we maken is dan vervolgens:
Saldo betalingsmiddelen (oud) + totale ontvangsten - totale betalingen = saldo betalingsmiddelen (nieuw)
Vervolgens schrijven we het nieuwe saldo van de betalingsmiddelen bovenaan op bij de nieuwe week. De rekensom begint vervolgens weer opnieuw.