Bij hoofdstuk 5 'zenuwweefsel' hebben wij het gehad over de bouw en een klein stukje over de werking van een neuron (zenuwcel). In dit hoofdstuk gaan wij dieper in op de neuronen en hoe ze werken in ons lichaam.
De route van de prikkel loopt qua basis altijd hetzelfde. De neuronen zien er verschillend uit en dat lees je verder in de paragraven van dit hoofdstuk.
De route van een prikkel:
Dendrieten ontvangen impulsen (prikkels) vanuit de huid -> het cellichaam verwerkt de impulsen (prikkels) -> de axon verzendt impulsen (prikkels).
Om de meeste axonen zit een manteltje van myeline. Deze vertachtige stof vormen de myelineschede of mergschede. Dit functioneert als een isolerende functie maar ook als geleidsnelheid. De myelineschede vertoont op regelmatige afstanden van elkaar een onderbreking. Dit worden de insnoeringen van Ranvier genoemd. Dit zorgt ervoor dat het signaal nog sneller langs de vezel loopt.
Rond de mergschede bevinden zich de cellen van Schwann. Deze zijn om de neurit gewikkeld en vormen de schede van Schwann. De schede van Schwann en de mergscheden voorkomen dat het signaal in de ene neuriet zomdaat overspringt naar een andere. In het CZS wordt de neuriet niet door de cellen van Schwann omgeven maar door bepaald type gliacellen. De functie van de cellen van Schwann en gliacellen zijn gelijk; isolatie en voeding van de neurit die ze omgeven.
De myelineschede zorgt ervoor dat de impulsen (prikkels) sneller worden overgedragen aan de synaps. Synaps zijn de eindknopjes van de neuron. Hier vindt de prikkel overdracht plaats van de ene neuron naar de andere neuron. Dit gebeurt door een chemische reactie. De stof die zorgt voor deze reactie wordt een neurotransmitter; zoals acetylcholine. Neurotransmitter van de sensorische neuron geeft de prikkel door aan een schakelneuron. Deze schakelneuron zorgt ervoor dat de prikkel bij de CZS komt.
Klik op de link om je kennis van de zenuwcel op te frissen.