1. Wat is een misconcept?

1.1 Wat is een misconcept? 

Een misconcept is een bepaald denkbeeld van een leerling die wordt bepaald door een logische verklaring of verschijnselen vanuit hun omgeving. Als het denkbeeld onjuist is, is er sprake van een misconcept. Misconcepten ontstaan onder andere door informele cultuuroverdracht tijdens de opvoeding en contact met leeftijdsgenoten (Ruud de Moor Centrum, 2009). Mensen nemen denkbeelden aan die een logische verklaring geven voor verschijnselen of gebeurtenissen. Hierbij is men geneigd om nieuwe informatie aan te passen aan al bestaande denkbeelden. Het gaat hierbij om zowel zintuigelijke waarneming als fysieke sensatie, alledaags taalgebruik en interactie binnen de sociale omgeving (Lerarenredactie, 2009).

Misconcepten ontstaan niet alleen in het dagelijks leven, maar ook in het onderwijs. Misconcepten die heersen in het dagelijks leven zijn: dat bananen naar het licht groeien, dat planten voedsel uit de grond halen en dat je verkouden bent omdat je koud hebt gevat. Misconcepten in het onderwijs worden veroorzaakt door onjuiste of onduidelijke onderwijsinhouden (Beuker, de Boer & Linthout, 2007). Voor goed onderwijs dien je misconcepten te kunnen herkennen en aan te pakken. Leerlingen nemen liever nieuwe kennis tot zich, dan dat ze hun bestaande kennis verwoorden. De nieuwe informatie wordt gebruikt om een denkbeeld te bevestigen en uit te breiden. Dit gebeurt ook als het denkbeeld onjuist is, aldus Ruud de Moor Centrum (2009).

Er valt binnen de concepten, onderscheidt te maken tussen: preconcepten en misconcepten. Preconcepten zijn denkbeelden die nog niet in aanraking zijn gekomen met onderwijs. Het onderwijs is er op gericht op de juiste concepten aan te leren. De preconcepten kunnen afwijken van concepten die wetenschappelijk aanvaardbaar zijn. In leersituaties kunnen onjuiste of onduidelijke onderwijsinhouden de afwijkende preconcepten versterken (Lerarenredactie, 2009). Bij misconcepten is er sprake van een begripsprobleem. Het begripsprobleem komt voort uit kennisoverdracht of kennisaanbod. Misconcepten komen vaak aanbod bij onderwerpen die complex of moeilijk zijn. Een misconcept uit de weg helpen is moeilijker dan men denkt. Leerlingen blijven nieuwe informatie aanpassen om hun denkbeeld te bevestigen en uit te breiden. Dit gebeurt ook als het denkbeeld onjuist is. Hierdoor kunnen misvattingen blijven voortbestaan (Lerarenredactie, 2009).

Om iets nieuws te leren over een bepaald onderwerp, moet de nieuwe kennis aansluiten bij de voorkennis van de leerling. Volgens het constructivisme worden nieuwe begrippen ontwikkeld en geplaats bij de al aanwezige kennis van de leerling. Pas als de nieuwe concepten daarin passen, kan er met nieuwe kennis worden gewerkt en worden voorgebouwd. Het toevoegen van nieuwe inzichten wordt ook wel assimilatie genoemd. Echter is er bij misconcepten sprake van een conflict met de bestaande kennis (Kortland, Mooldijk & Poorthuis, 2017)

 

1.2 Hoe spoor je een misconcept op?

Een misconcept kan men opsporen door de leerlingen zoveel mogelijk aan het woord te laten. Door leerlingen te laten vertellen of uitbeelden hoe zij over een bepaald onderwerp denken wordt er zichtbaar of zij de juiste veronderstelling hebben of een misconcept hanteren (Beuker, de Boer & Linthout, 2007). Hierdoor maak je het leerproces zichtbaar en kan er bepaald worden of de leerlingen de juiste veronderstelling hebben of een misconcept hanteren (Ruud de Moor Centrum, 2009). Mocht er sprake zijn van een misconcept dan is het van belang om de leerling te laten inzien, dat zijn verklaring onjuist is. Men kan dit doen door diverse vragen aan de leerlingen te stellen, om hem of haar kritisch te laten nadenken. Volgens Ruud de Moor Centrum (2009) zijn leerlingen alleen bereid om een verkeerd denkbeeld te verwerpen, wanneer ze zelf ontdekken dat het fout is. Hierbij is het van belang dat er gekozen wordt voor een onderwijsvorm, die de leerlingen de gelegenheid geeft om zijn of haar denkbeelden bij te stellen. Er kunnen diverse animaties, video’s, modellen, conceptcartoons en spelvormen worden ingezet om misconcepten te voorkomen of te verhelpen (Lerarenredactie, 2009).

Uit het onderzoek van Beuker, de Boer & Linthout (2007) is gebleken dat er vier strategieën zijn om een misconcept te ontdekken:

  1. Een oriëntaties fase tijdens de start van het onderwerp;
  2. Onderwijsleergesprek;
  3. Toetsen (diagnostische toetsen), laten schrijven wat ze bij een bepaald onderwerp denken, essay laten schrijven;
  4. 1 op 1 gesprek met de leerling waarin de leerling zijn gedachten verantwoord. Dit kan gestimuleerd worden door vragen vanuit de docent.

1.3 Hoe neem je het misconcept weg?

Om het misconcept weg te nemen, dient er een beter concept aangeleerd te worden (Ruud de Moor Centrum, 2009). Leerling blijven zich vaak vasthouden aan hun eigen redeneringen die ze op basis van allerlei ervaringen hebben ontwikkeld. Het is van belang om in het onderwijs meer aandacht te besteden aan leerling denkbeelden. Vaak is het voor de leerling niet duidelijk waarom er überhaupt een andere manier van denken moet worden aangeleerd. Dit leidt tot weinig uitdaging en motivatie om de nieuwe vak redenering te willen begrijpen (Vollebregt et al. 2000).

Dit gebeurt met behulp van een practicum. In het practicum wordt gebruikt gemaakt van zowel cellen van de rode ui als van de waterpest. De cellen van de rode uit laten door de roodkleuring van de vacuole zien dat water uit de vacuole verdwijnt. De waterpest laat juist zien, hoe de cel ‘krimpt’ na de plasmolyse.

Er zijn diverse strategieën die ingezet kunnen worden om een misconcept op te lossen. Zo maken docenten vaak gebruik van de animaties van bioplek, practicum, klassengesprek (onderwijsleergesprek) of een duidelijke uitleg. Echter is de laatste strategie tegenstrijdig met de literatuur van Sewell-Smith (2004). Sewell-Smith (2004) stelt dat je misconcepten niet zomaar kunt voorkomen.

Misconcepten kunnen worden gecorrigeerd door middel van concept cartoons. Concept cartoons hebben de vorm van een meerkeuze vraag, maar dan in een dialoogvorm en met een plaatje. Deze cartoons roepen bij de leerlingen bestaande misconcepten op. De uitspraken van de figuren zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek naar misconcepten van kinderen (Kamp, 2004).

Uit het onderzoek van Beuker, de Boer & Linthout (2007) is gebleken dat er drie strategieën zijn om een misconcept op te lossen:

  1. Het misconcept dat leerlingen hanteren moet in conflict komen met de werkelijkheid. Je kunt dit bereiken door vragen te stellen aan de leerlingen.
  2. Uitleggen wat de basis is van de kennis waaruit het concept bestaat.
  3. Gebruik van Concept Cartoons in de les.

Naast bovenstaande strategieën zijn er volgens Kortland (2017) nog een aantal andere mogelijke strategieën om misconcepten te verminderen. De eerste strategie is door gebruik te maken van concept checks en feedback. Door regelmatig gebruik te maken van concept checks, komen eventuele begripsproblemen snel aan het licht. Door middel van concept checks kan de leraar gemakkelijk zien welke fouten er worden gemaakt en daarop de klas of individuele leerlingen op aanspreken. De tweede strategie wordt drieluiken genoemd. Bij de drieluik aanpak wordt er eerst gekeken naar een praktijksituatie, vervolgens een laboratoriumsituatie en tot slot een theoriesituatie (Kortland, 2017).

Een derde strategie die toegepast kan worden is het gebruik van concept maps. In een concept map, worden de relaties tussen verschillende onderdelen en begrippen weergegeven. Om een concept map te kunnen maken is er al kennis nodig over een onderwerp. Een concept map wordt vaak gebruik om het grote plaatje in beeld te krijgen.

Volgens Bahar (2003) zijn er verschillende technieken die misvattingen aanpassen in de cognitieve structuur van leerlingen. De technieken worden ook wel veranderingstechnieken genoemd. Bij deze technieken kan je denken aan: woordassociatietesten, interviews, conceptkaarten, klassikale discussie, discussie web, tijdschrijf schrijven, voorspelling- observatie en uitleg.

Tot slot kan er gebruik gemaakt worden van onderzoekend leren. Met behulp van kleine onderzoekjes of werkvormen kunnen leerlingen zelf inzicht krijgen in nieuwe concepten. Dit wordt versterkt door het feit dat de leerlingen zelf waarnemen. Om hier gebruik van te kunnen maken, moet er een goede theoretisch fundament worden gelegd voordat het practicum wordt uitgevoerd. Na afloop van het practicum is het van belang dat de resultaten klassikaal worden besproken (Kock, Taconis, Bolhuis & Gravemeijer, 2015).