Aanleiding: waardoor iets gebeurt.
Abolitionisme: het streven naar afschaffen van slavernij.
Akkerbouw: het verbouwen van gewassen in de grond.
Antisemitisme: haat tegen joden (Jodenhaat).
Appeasementpolitiek: de houding van Frankrijk en Groot-Brittannië om Duitsland te vriend te houden om een eventueel oorlog te voorkomen.
As-mogendheden: bondgenootschap tijdens de Tweede Wereldoorlog tussen Duitsland, Italië en Japan.
Blitzkrieg: snelle aanvalsoorlog met vliegtuigen, parachutes en tanks die de Duitsers toepasten aan het begin van de Tweede Wereldoorlog om het grondgebied van de tegenstander snel te bezetten.
Bondgenootschap: landen die elkaar militair en economisch steunen tijdens een oorlog.
Capituleren: overgave van het leger.
Centraal bestuur: een land of een staat die vanuit één centraal punt wordt bestuurd.
Centralen: bondgenootschap tijdens de Eerste Wereldoorlog tussen Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk.
Collaboreren: samenwerken met de vijand.
Concentratiekamp: een kamp waar mensen in werden opgesloten, omdat ze bijvoorbeeld van een ander volk zijn of een andere mening hadden.
D-day: de naam voor de historische dag toen de geallieerden landden op de kust van Normandië om West-Europa te bevrijden van nazi-Duitsland.
Decentraal bestuur: een land of een staat die vanuit meerdere punten wordt bestuurd.
Dictator: leider van een land die alles alleen en zelf beslist.
Driehoekhandel: handel tussen West-Europa, West-Afrika en Amerika waarbij onder andere verhandeld werd in wapens, alcohol, landbouwproducten en slaven.
Eburonen: volksstam waarvan het grootste deel ten tijde van Caesar woonde tussen ‘’Maas en Rijn.’’
Economische crisis: een periode waarbij het economisch niet goed ging met de wereld, die begin in 1929.
Frans-Duitse: oorlog tussen Frankrijk en een aantal Duitse staten in 1870-1871.
Gallië: de Nederlandse naam voor het deel van het westelijke gebied van Europa.
Geallieerden: bondgenootschap tijdens de Eerste Wereldoorlog tussen Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland.
Genocide: moord op een heel volk of ras (volkerenmoord).
Hongerwinter: was de laatste oorlogswinter (1944/45), toen in het nog niet bevrijde westen van Nederland honger en gebrek werd geleden.
Industrie: verzamelnaam voor alle spullen die gemaakt worden in fabrieken.
Inflatie: daling van de waarde van het geld en het stijgen van de prijzen van producten en goederen.
Koloniën: een gebied dat door een ver ander land wordt bezet en bestuurd.
Loopgravenoorlog: een oorlog waarbij de legers van twee landen zich ingegraven hebben in kuilen om van daaruit elkaar te beschieten.
Migreren: verhuizen naar een ander land.
Militarisme: trots zijn op alles wat met het leger en oorlogvoering te maken heeft.
Mobiliseren: het leger klaarmaken voor de oorlog.
Modern imperialisme: het streven van Europese landen vanaf de tweede helft van de 19e eeuw om meer gebieden te bezetten voor macht en aanzien.
Nationaalsocialisme: zo noem je de ideeën van Adolf Hitler waarbij één leider alle macht heeft, sterk nationalistisch is en een enorme haat tegen Joden.
Nationalisme: trots zijn op je land, vlag, volk, cultuur, tradities, etc.
Nazi’s: de aanhangers van Adolf Hitler.
Niet-aanvalsverdrag: afspraak tussen Duitsland en Sovjet in augustus 1939 om elkaar niet aan te vallen en in het geheim Polen in twee stukken te verdelen.
NSB: Nationaal Socialistische Beweging waar Anton Mussert de leider van was.
NSDAP: Nationaal Socialistische Duitse Arbeiderspartij van Adolf Hitler.
Plantages: groot landbouwbedrijf in een tropisch land waar één gewas wordt verbouwd.
Stam: groep mensen met een eenvoudige samenleving en een eigen cultuur.
Slaven: iemand die in het bezit is van iemand anders en ervoor arbeid verricht en geen rechten heeft.
Totalitaire samenleving: een samenleving waarin de overheid alle macht in handen heeft en grote invloed heeft op het leven van de burgers.
Tweefrontenoorlog: oorlog die op twee fronten wordt gevoerd.
Veeteelt: het houden van dieren, zodat je de eieren, melk, vlees of bont kunt gebruiken om te verkopen.
Verdrag van Versailles: een aantal afspraken die gemaakt zijn in 1919 in het Versailles tussen de Geallieerden en de Centralen waarbij vooral Duitsland keihard gestraft werd.
Verzet: tegenwerken van de vijand tijdens een oorlog.
Von Schlieffenplan: het plan van het Duitse leger om via het Neutrale België snel Frankrijk binnen te vallen en te bezetten en dan richting het oosten naar de Duits-Russische grens om af te rekenen met het Russische leger.
Wapenwedloop: strijd tussen landen wie de meeste en de krachtigste wapens produceert.
Wereldoorlog: een oorlog waarbij landen uit verschillende continenten deelnemen zoals de Eerste Wereldoorlog en de Tweede Wereldoorlog.
Vernietigingskamp: kampen waarin de tegenstanders van de nazi’s waaronder Joden en zigeuners werden vermoord.