De laag lucht die zich rond de aarde bevindt, wordt de atmosfeer genoemd.
De lucht wordt aangetrokken door de aarde: de lucht oefent druk uit op de aarde.
De luchtdruk is de kracht waarmee de lucht op aarde drukt.
De luchtdruk wordt ook vaak uitgedrukt in bar of millibar.
Er geldt:
1 bar = 1000 mbar
De luchtdruk op aarde is niet overal en altijd even groot.
De luchtdruk varieert tussen de 960 mbar en 1040 mbar.
De luchtdruk meet je met een barometer.
Luchtdruk en wind
De luchtdruk op aarde is niet overal gelijk.
Hoe hoger je in de atmosfeer komt, hoe lager de luchtdruk.
Je zegt dan: lucht wordt ijler.
Maar ook als je op dezelfde hoogte blijft, is de luchtdruk niet steeds hetzelfde.
Verschillen in luchtdruk ontstaan bijvoorbeeld door temperatuurverschillen tussen plekken op aarde.
Door de verschillen in luchtdruk ontstaat er wind.
Lucht stroomt van gebieden met een hoge luchtdruk naar gebieden met een lagere luchtdruk.
Bij een groot verschil in luchtdruk stroomt er veel lucht: je krijgt wind met een grote windsnelheid.
Gebieden met een lage luchtdruk noem je depressies.
Bij een depressie hoort slecht weer: bewolking, regen en harde wind.