De present simple (tegenwoordige tijd) gebruik je bij de volgende situaties:
- Feiten ( Every human eats).
- Gewoontes ( He goes to the gym twice a week).
Woorden die kunnen voorkomen in een present simple zin zijn o.a.:
Every, always, never, every week etc.
Bij: I/YOU/WE/THEY gebruik je het hele werkwoord, zoals; walk, run, talk, eat, sleep etc. |
Bij: HE/SHE/IT (SHIT regel) gebruik je het hele werkwoord + S, zoals; walks, runs, talks, eats, sleeps etc. |
In de vragende vorm gebruik je; do (I/you/we/they) of does (he/she/it) om een zin vragend te maken. |
In de ontkennende vorm gebruik je; don't (I/you/we/they) of doesn't (he/she/it) om een zin ontkennend te maken. |
-Do you have homework? |
- I don't like coffee. |
-Does he have homework? |
- He doesn't like coffee. |
Let op! In beide gevallen gebruik je het hele werkwoord.
Let's start with a little warming up, underneath you have to find words that could be used in the present simple.