3. Hoe noem je de zijden?

We zijn alweer een stapje verder. Je weet inmiddels de soorten driehoeken en soorten hoeken. Ook weet je dat we goniometrie alleen gebruiken in een rechthoekige driehoek, zoals hieronder afgebeeld.

 


Dan zijn we nu klaar om de gaan oefenen met de namen van de zijden van een rechthoekige driehoek.

In elke rechthoekige driehoek hebben we 2 rechthoekzijden en 1 lange zijde, ook wel schuine zijde genoemd.

De afkorting van rechthoekzijde is rhz en voor schuine zijde gebruiken we de afkorting sz

Nu we dit weten kun je onderstaand voorbeeld invullen.

 


We zijn alweer toe aan de volgende stap. We weten nu dat er 1 schuine zijde (sz) is en 2 rechthoekzijden (rhz) in een rechthoekige driehoek en we kunnen deze zelfs benoemen of aanwijzen. Om Pythagoras te gebruiken is deze kennis voldoende. Echter, als we goniometrie gaan gebruiken en dus willen werken met de sin, cos of tan moeten we nog het verschil weten tussen:

- aanliggende rechthoekzijde (arhz)

- overstaande rechthoekzijde (orhz)

Bij de sinus, cosinus of tangens, gebruiken we de zijden en hoeken van een rechthoekige driehoek. We bekijken de zijden altijd vanuit een hoek. Hieronder een voorbeeld:

Hiernaast zie je een rechthoekige driehoek. We weten inmiddels dat we de langste zijde, de schuine zijde (sz) noemen. Dit is zijde AC.

Dit betekent dat zijden AB en BC de rechthoekzijden (rhz) zijn. Maar welke is nu de aanliggende rhz en welke is nu de overstaande rhz?

Dat ligt eraan vanuit welke hoek je kijkt!

Dus als we in hoek A gaan staan, dan is zijde AB de aanliggende rhz en zijde BC de overstaande rhz. Staan we echter in hoek C dan is zijde BC de aanliggende rhz en zijde AB de overstaande rhz!

 

Nu jij! Even zelf oefenen!