Overzicht theorieblokken

Motieven
Een motief is een terugkerend element in het verhaal. In de instaptoets zag je dat een motief in 'het Achterhuis' het dagboek van Anne Frank was.


Thema
Het thema in het verhaal is de kortste aanduiding van het centrale probleem
waar het verhaal over gaat. Je geeft een zo kort mogelijke omschrijving (in één of twee zinnen) waar een verhaal eigenlijk over gaat. Bij het thema gaat het om een algemene waarheid. Dat wil zeggen dat bijna iedereen hiermee te maken heeft. Een voorbeeld van een thema is 'niets is wat het lijkt'.

 

Om het thema te bepalen, kan je jezelf de volgende vragen stellen:

- Wat is het onderwerp van het verhaal?

- Om wie of wat draait het verhaal?

- Wat is het probleem/conflict in het verhaal?

- Welke motieven zijn er?

Aan de hand van die vragen, kan je het thema formuleren.


Personages
Een round character is een personage dat we door en door lijken te kennen als het boek uit is. Zijn goede en slechte kanten komen aan de orde, zijn gewoonten en hobby's, zijn mening en gevoelens. In het verhaal maakt dit personage een karakterontwikkeling door.

Een flat character is een personage waarvan we weinig weten, meestal omdat het een bijfiguur is. De schrijver geeft hoogstens wat globale karaktertrekken, omdat meer voor het verhaal niet nodig is. Het personage maakt hier geen karakterontwikkeling door, maar blijft vlak.


Perspectief
Net heb je gezien dat je het plaatje vanuit verschillende posities kan bekijken. Voor een boek geldt hetzelfde. De positie waaruit de lezer het verhaal beschouwt, noemen we het perspectief. Bij het perspectief stel je jezelf altijd de vraag 'Wie vertelt?'.

Er zijn drie perspectieven:

1. Ik-perspectief
    Bij het ik-perspectief lezen we het verhaal vanuit de ik-persoon. De ik
    persoon is de verteller van het verhaal. Dit perspectief kan je herkennen
    woorden zoals ik, mijn en m'n.

2. Hij/zij-perspectief
   
In het geval van het hij/zij-perspectief is er een hij of zij-persoon die het
    verhaal vertelt. In dit geval weet je alleen van de hoofdpersoon wat hij ziet,
    voelt en denkt. Dit perspectief herkennen we dan ook aan de hij/zij-vorm.

3. Alwetend perspectief
   
Tot slot hebben we het alwetend perspectief, ook wel de alwetende verteller
   
genoemd. Deze verteller is niet aanwezig bij de gebeurtenissen die zich in
   
het verhaal afspelen, maar hij weet er wel alles van af. Dit perspectief kan je
    ook zien aan woorden als hij en zij. Let dus goed op met welk perspectief je
    te maken hebt.


Ruimte
Verhalen spelen zich af in een bepaalde ruimte. Dit kan gaan om een plek, zoals de tuin, maar we kunnen het ook hebben over het weer of een seizoen. Sommige schrijvers beschrijven de ruimte heel gedetailleerd, terwijl anderen dit een beetje in het midden laten. Daarnaast kan de omschrijving van de ruimte voor sfeer zorgen. Je krijgt door die omschrijving een ander gevoel bij de situatie. Denk bijvoorbeeld aan het boek 'Vals' van Mel Wallis de Vries. De schrijver zegt hier het volgende: 'Het is net alsof het donker achter Abby beweegt. Een grote, inktzwarte schaduw rukt zich los uit het duister'. De omschrijving van het donker in de ruimte zorgt ervoor dat er een spannende sfeer hangt.


Tijd
Als we een verhaal gaan analyseren kunnen we spreken over de verteltijd en vertelde tijd. De woorden zeggen het al een beetje. Als we het hebben over de verteltijd dan bedoelen we hoe lang er nodig is om een verhaal te vertellen. Bij een boek geven we dit aan met het aantal pagina's en bij bijvoorbeeld een film met het aantal minuten. De vertelde tijd geeft aan hoe lang de gebeurtenissen in het verhaal geduurd hebben. Bij sommige verhalen is dit heel duidelijk, bij andere verhalen moet je hiervan een inschatting maken. Je kan de vertelde tijd uitdrukken in minuten, uren, dagen, jaren, enzovoort.

Stel je voor je leest het boek 'Spijt!' van Carry Slee. Dit verhaal gaat over Jochem die gepest wordt op school. Tussen het moment dat het boek begint en het eindigt zit ongeveer een paar maanden. De exacte tijd weten we niet, want er worden geen datums genoemd. Het boek bestaat overigens uit 144 pagina's.

Uit het bovenstaande voorbeeld kunnen we de verteltijd en de vertelde tijd halen:
Verteltijd= 144 pagina's
Vertelde tijd = een paar maanden


Tijdsvolgorde
Eerder hebben we het gehad over de verteltijd en de vertelde tijd. Zo weten we dat de vertelde tijd aangeeft hoe lang de gebeurtenissen in het verhaal geduurd hebben. Als deze gebeurtenissen in de volgorde worden verteld waarin ze zich hebben plaatsgevonden dan noemen we dat een chronologische volgorde. Niet altijd staat een verhaal in een chronologische volgorde. Soms wordt er een terugblik gedaan naar het verleden. Zo'n terugblik noemen we een flashback. Een flashback zorgt ervoor dat het verhaal in een niet-chronologische volgorde staat.