Uitwerkingen

Opdracht 1:

  1. De grafiek is een rechte lijn
  2. Met 15L kan je 150 km rijden.
  3. 15 : 15 = 1                           Verhouding 1 : 10

        150 : 15 = 10

  d. 1 x 7 = 7                               Met 7L kan je 70 km rijden.
      10 x 7 = 70

 

Opdracht 3:

  1. De grafieken zin rechte lijnen.
  2. Ton 1 is het eerst leeg.
  3. Ton 1 heeft de meeste inhoud nadat het gevuld is.
  4. Na 4 minuten hebben de tonnen evenveel water.

 

Opdracht 4:

  1. Variabelen:        Aantal folders

                                 Verdiensten in euro

    b.

Aantal folders

100

150

200

250

300

Verdiensten in euro

7,50

11,25

15,00

18,75

22,50

     

      c.  Stapjes boven: steeds + 50

          Stapjes beneden:  steeds + 3,75

          Stapjes boven zijn gelijk en de stapjes beneden zijn gelijk, dus het is een lineair verband.

Opdracht 5:

  1.  

Driehoeken

1

2

3

4

5

Aantal lucifers

3

5

7

9

11

 

    b.

    c.  Als je een extra driehoek aan het figuur legt, dan komen er 2 lucifers bij.

    d.  Er is wel een lineair verband tussen het aantal lucifers en de driehoeken. Dit zie je omdat de stapjes boven en de stapjes beneden steeds gelijk zijn.

 

Opdracht 6:

  1. De variabelen zijn:          Lengte zijden

                                             Oppervlakte

    b.

Lengte zijden

1

2

3

4

5

Oppervlakte

1

4

9

16

25

   

    c. Dit is geen lineair verband, de stapjes beneden zijn niet gelijk.

 

Opdracht 7:

  1. Aantal dagen = 6
    Huurprijs = 12,50 + 2,50 x 6
    Huurprijs = 12,50 + 15 = 27,50
    Voor 6 dagen moet je €27,50 betalen.
  2.  

Aantal dagen

0

2

4

5

7

Huurprijs

12,50

17,50

22,50

15

30

 

    c.

    d.

    e. Er is een lineair verband tussen het aantal dagen en de huurprijs.

 

Opdracht 8:

  1. Aantal punten = 28
    Cijfer = 1/5 x 28 + 1
    Cijfer = 5,6 + 1 = 6,6
    Je hebt een 6,6 gehaald
  2. Stel Nizar heeft 10 punten
    Cijfer = 1/5 x 10 + 1
    Cijfer = 2 + 1 = 3
    Met 10 punten heb je een 3

    Stel het aantal punten = 20
    Cijfer = 1/5 x 20 + 1
    Cijfer = 4 + 1 = 5
    Met 20 punten heb je een 5

    Als je het dubbele aantal punten hebt, is je cijfer niet twee keer zo hoog.
  3.  

Aantal punten

10

20

30

40

Cijfer

3

5

7

9

     

     d.

     e. Er is sprake van een lineair verband, want boven zijn steeds dezelfde stapjes en beneden               zijn steeds dezelfde stapjes.